Cursus Nederlands »
Andere onderwerpen » Ontkennende zinnen
Ontkennende zinnen
We gebruiken niet of geen om ontkennende zinnen te maken. Een
ontkennende zin zegt het omgekeerde van een bevestigende zin. De werkwoorden zijn hetzelfde
als in een bevestigende zin.
Het woord geen lijkt een beetje op een en
kan het vervangen om een ontkenning te maken. De uitspraak van de ee in geen is altijd hetzelfde, zoals in de meeste andere woorden met die klinker.
De ee in een klinkt meestal dof, zoals in de.
Ik heb een jas.
Ik heb geen jas.
Ik heb er een.
Ik heb er geen.
Het woord geen kan ook voor een woord in het meervoud staan. Normaal gesproken
staat een niet voor een woord in het meervoud.
Ik heb schroevendraaiers.
Ik heb geen schroevendraaiers.
De zinnen worden twee aan twee gegeven. De eerste van de twee is steeds positief. De tweede is negatief.
Zij heeft het boek.
Zij heeft het boek niet.
Zet de taart op tafel.
Zet de taart niet op tafel.
Ze heeft de boeken teruggegeven.
Ze heeft de boeken niet teruggegeven.
De schoenen en sokken zijn kwijt.
De schoenen en sokken zijn niet kwijt.
De bakker vertelde het aan mij.
De bakker vertelde het niet aan mij.
Als de woordvolgorde niet gewoon is kan je het woord niet toch invoegen.
als je belt
als je niet belt
Als je belt, dan weet ik wanneer je komt.
Als je niet belt, dan weet ik niet wanneer je komt.
Ze zegt dat ik de eigenaar ben.
Ze zegt dat ik de eigenaar niet ben.
Hij zegt dat ze slaapt.
Hij zegt dat ze niet slaapt.
Hij zegt dat ze heeft gereden.
Hij zegt dat ze niet heeft gereden.
Je kunt de letter n voor de woorden iets, iemand en ergens zetten om een ontkenning te krijgen.
Ik heb iets gekocht.
Ik heb niets gekocht.
Ik heb iemand gezien.
Ik heb niemand gezien.
Ik ben ergens geweest.
Ik ben nergens geweest.
Gebruik het woord niet op deze manier in een vraag:
Wie herkent hen in dit dorp?
Wie herkent hen niet in dit dorp?
Waarom hebben ze u gekozen?
Waarom hebben ze u niet gekozen?
Lange ontkennende zinnen
Als een zin lang genoeg is kunnen we verschillende elementen van de zin tegenspreken. We
kunnen meerdere ontkennende zinnen maken door niet of
geen op bepaalde plaatsen toe te voegen.
De lange zin is:
Ik heb een kwartier op de bus gewacht.
Stel je voor dat iemand deze vraag stelt:
Heb jij een kwartier op de bus gewacht?
Het bevestigende antwoord is:
Ja, ik heb een kwartier op de bus gewacht.
De ontkennende antwoorden staan hieronder. Leg nadruk op de woorden die onderstreept zijn.
Iemand anders wachtte op de bus:
Ik heb geen kwartier op de bus gewacht.
Het wachten duurde geen kwartier:
Ik heb geen kwartier op de bus gewacht.
Ik heb op de bus gewacht, maar geen kwartier.
Je wachtte niet op de bus (maar op iets anders):
Ik heb niet een kwartier op de bus gewacht.
Ik heb een kwartier gewacht, maar niet op de bus.
Je zat in de bus:
Ik heb niet gewacht. Ik heb een kwartier in de bus gezeten.
naar boven
|