Cursus Nederlands » Woordsoorten » Werkwoorden

Werkwoorden in het Nederlands

Inhoud

Inleiding
Tijden
Onvoltooid tegenwoordige tijd
Onvoltooid verleden tijd
Voltooid tegenwoordige tijd
Voltooid verleden tijd
Voltooid deelwoord
Bedrijvende en lijdende vorm
Voltooide tijden in het algemeen
Het werkwoord zullen
Onvoltooid toekomende tijd
Voltooid toekomende tijd
Voorwaardelijke wijs
Voltooid voorwaardelijke wijs
Gebiedende wijs (imperatief)
Aanvoegende wijs
Tegenwoordig deelwoord
Infinitieven en modale werkwoorden
Intransitieve en transitieve werkwoorden
Samengestelde werkwoorden
Voorbeeldwerkwoord sturen - tijdenoverzicht
Voorbeeldwerkwoord leven - vervoeging tegenwoordige tijd
Het spellingsprobleem word of wordt in de tegenwoordige tijd
Het spellingsprobleem d of t bij voltooide deelwoorden
Spellingsoverzicht

De spelling van werkwoorden is samengevat in het spellingsoverzicht.

Inleiding

Een werkwoord beschrijft vaak een handeling of een actie. Dat is iets wat je doet.
werken
lopen
rennen

Er zijn ook werkwoorden die over een bepaalde situatie gaan, zoals het werkwoord hebben.
Ik heb een jas.
Ik heb de schroevendraaier.

De meeste werkwoorden in het Nederlands eindigen op en. In het woordenboek kom je werkwoorden tegen als:
voelen
werken
hebben
komen
opbellen
zeggen

Veel andere werkwoorden eindigen op n.
zijn
staan
gaan
opstaan
overslaan

Het woord waar je naar zoekt als je een woordenboek gebruikt, heet de infinitief van een werkwoord. Dat is bijvoorbeeld staan, werken of hebben. We noemen het ook wel het hele werkwoord.

Tijden

Zonder een werkwoord is een normale zin niet compleet. Het werkwoord zegt

  • wat er gebeurt
  • wanneer het gebeurt
  • of het klaar is wat er gebeurt (of in de verleden tijd: of het klaar was wat er gebeurde)

    Het werkwoord zegt

  • dat iets nu (in de tegenwoordige tijd) gebeurt.
  • dat iets vroeger (in de verleden tijd) gebeurde.
  • dat iets later (in de toekomst) zal gebeuren.

    Hieronder staan zes tijden van het werkwoord lopen.

     actie gaat nog dooractie is klaar
    nuik loopik heb gelopen
    verleden tijdik liepik had gelopen
    toekomstik zal lopenik zal hebben gelopen

    Hieronder staat de tabel nog een keer, maar nu staan de namen van de tijden van de tabel.

     actie gaat nog dooractie is klaar
    nuonvoltooid tegenwoordige tijdvoltooid tegenwoordige tijd
    verleden tijdonvoltooid verleden tijdvoltooid verleden tijd
    toekomstonvoltooid toekomende tijdvoltooid toekomende tijd


    Onvoltooid tegenwoordige tijd

    Zwakke en sterke werkwoorden

    De onvoltooid tegenwoordige tijd van een werkwoord gaat over dit moment. Als je nu iets bezit (of hebt), gebruik dan de tegenwoordige tijd van hebben. Als je nu werkt, gebruik dan de tegenwoordige tijd van werken.
    Je bent de eerste.
    Daarom werk ik zonder zaag.
    We hebben een boot.

    Met de onvoltooid tegenwoordige tijd kun je ook een gewoonte aangeven.
    Ik werk altijd met die zaag.

    De onvoltooid tegenwoordige tijd wordt vaak gebruikt om over de toekomst te praten. Zelfs vaker dan de toekomende tijd.
    Ik kom morgen.

    Het werkwoord voelen staat hieronder in een tabel. Het werkwoord ziet er niet steeds hetzelfde uit. Er staat voel, voelt of voelen. Het eerste stuk van het woord is voel. Dat is de stam van het werkwoord. De stam geeft aan wat er gebeurt. De andere letters geven extra informatie over wanneer het gebeurt en wie het doet. In de tegenwoordige tijd voegen we t of en aan de stam toe, of helemaal niets.

    voelen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik voelwe voelen
    je voeltjullie voelen
    hij voeltze voelen

    Niet alle werkwoorden kun je zo gemakkelijk maken, omdat de stam van sommige werkwoorden moet worden veranderd voor je hem gebruikt. In de onvoltooid tegenwoordige tijd gebeurt dat alleen in het enkelvoud. Er zijn vier regels voor. Neem eerst de infinitief en haal daar en van af. Wat overblijft noemen we de voorlopige stam (hoewel het heel vaak de stam genoemd wordt).

    Regel 1. Als de voorlopige stam op een z eindigt, maar er dan een s van.

    reizen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik reiswe reizen
    je reistjullie reizen
    hij reistze reizen

    Regel 2. Als de voorlopige stam op een v eindigt, maar er dan een f van.

    blijven - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik blijfwe blijven
    je blijftjullie blijven
    hij blijftze blijven

    Regel 3. Als de voorlopige stam op twee medeklinkers eindigt die hetzelfde zijn (bijvoorbeeld tt of kk), haal er dan een weg.

    bakken - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik bakwe bakken
    je baktjullie bakken
    hij baktze bakken

    Regel 4. Als de laatste lettergreep van de voorlopige stam gesloten is (als er een medeklinker aan het eind staat) en de bijbehorende klinker van de infinitief staat in een open lettergreep (als er een klinker aan het eind van de lettergreep staat), dan hebben we de uitspraak veranderd. Dat is niet correct. We lossen het op door een extra aanpassing te maken. We veranderen de klinker van de voorlopige stam. Dat kan alleen van a naar aa, e naar ee, o naar oo of van u naar uu.

    Extra uitleg: Als de voorlopige stam op twee medeklinkers eindigt, hoef je regel 4 niet toe te passen, want dan is de lettergreep in de infinitief gesloten, bijvoorbeeld in bakken, opheffen, hangen en werken. De lettergreep is wel open in braden, overnemen en vragen. Dat laatste werkwoord wordt hieronder als voorbeeld gebruikt.

    vragen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik vraagwe vragen
    je vraagtjullie vragen
    hij vraagtze vragen

    Voor het volgende werkwoord hebben we regel 1 en 4 nodig.

    lezen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik leeswe lezen
    je leestjullie lezen
    hij leestze lezen

    Voor het volgende werkwoord hebben we regel 2 en 4 nodig.

    leven - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik leefwe leven
    je leeftjullie leven
    hij leeftze leven

    In de tegenwoordige tijd lijken sterke werkwoorden op zwakke werkwoorden. In de tegenwoordige tijd kun je het verschil niet zien. De werkwoorden blijven, lezen en zingen zijn sterk.

    zingen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik zingwe zingen
    je zingtjullie zingen
    hij zingtze zingen

    Voorbeelden:
    Hij zingt.
    Zing jij?
    Je zingt.

    De woordvolgorde is belangrijk

    Als je (of jij) het onderwerp is, is de spelling van het werkwoord afhankelijk van de volgorde waarin de woorden staan. De letter t van voelt valt weg als voel voor je in de zin staat. Dan krijgen we “voel je”. Anders krijgen we “je voelt”. Dit gebeurt alleen in de tegenwoordige tijd. Het gebeurt bij alle regelmatige werkwoorden.
    je voelt
    voel je

    Voorbeelden:
    Je voelt de wind waaien.
    Voel je de wind waaien?
    Als je hier staat, dan voel je de wind waaien.

    Maar bij andere personen (ik, hij, we, enzovoort) maakt de woordvolgorde niets uit. Het woord u is formeel.
    Hij voelt de wind waaien.
    Voelt hij de wind ook waaien?
    U voelt de wind waaien.
    Meneer, voelt u de wind ook waaien?

    Conclusie: de volgorde van de woorden bepaalt de spelling van het werkwoord als er je of jij staat. Deze verandering komen we alleen in de tegenwoordige tijd tegen. Het is erg belangrijk om dat te onthouden, want als je een vraag stelt is je vaak het onderwerp. En juist bij vragen verandert de volgorde van de woorden. Die verandering noemen we inversie.
    Ben je wakker?
    Je bent wakker.
    Heb jij geld?
    Jij hebt geld.

    Personen

    We hebben het over de persoonlijke voornaamwoorden ik, je, hij, we, jullie en ze gehad, maar er zijn meer persoonlijke voornaamwoorden.

  • het woord hij kan vervangen worden door ze of het. Denk eraan dat die woorden niet allemaal hetzelfde betekenen. Ze staan samen in hetzelfde vakje van de tabel.
  • Het woord je kan vervangen worden door u.
  • De uitspraak van e in je, we en ze is zacht. Vervang die woorden door jij, wij en zij als je er de nadruk op wilt leggen.
  • Je kunt u zeggen tegen een groep mensen. In dat geval is u een formele manier om jullie te zeggen.

    Deze personen staan in de volgende tabel:

    enkelvoudmeervoud
    ik voelwe voelen, wij voelen
    je voelt
    jij voelt
    u voelt
    jullie voelen
    jullie voelen
    u voelt
    hij voelt
    ze voelt, zij voelt
    het voelt
    ze voelen, zij voelen
    ze voelen, zij voelen
    ze voelen, zij voelen

    Voorbeelden:
    Zij voelt de grip van het stuur.
    Jullie voelen de warmte.

    Het werkwoord voelen is regelmatig. Dat betekent dat het werkwoord zich logisch en voorspelbaar gedraagt. Het werkwoord bedoelen is ook regelmatig.
    Zij bedoelt de grip van het stuur.
    Jullie bedoelen de warmte.

    Onregelmatige werkwoorden

    Het werkwoord zijn is onregelmatig. Je kunt er niet mee leren andere werkwoorden te maken, maar het is wel een belangrijk werkwoord.

    zijn - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik benwe zijn
    je bentjullie zijn
    hij isze zijn

    De informatie over “ben je” staat niet in de tabel, want je kunt het afleiden uit wat je wel weet.

    Voorbeelden:
    Ik ben hier
    Ben je hier?
    Je bent hier.
    De tafel is groen.

    Het werkwoord hebben is een onregelmatig werkwoord. Je kunt er niet mee leren andere werkwoorden te vervoegen. Spreek de b in heb en hebt als een p uit, maar spreek bb in hebben als een b uit.

    hebben - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik hebwe hebben
    je hebtjullie hebben
    hij heeftze hebben

    Voorbeelden:
    Ik heb groene laarzen.
    Heeft hij een rijbewijs?

    Onvoltooid verleden tijd

    Zwakke werkwoorden

    Gebruik de verleden tijd om over vroeger (het verleden) te praten. Veel romans worden in de verleden tijd geschreven, maar kinderboeken worden vaak in de tegenwoordige tijd geschreven. In gesprekken wordt vaker de voltooid tegenwoordige tijd gebruikt. Dat is een opvallend kenmerk van het Nederlands.

    In de volgende zin is te aan wacht toegevoegd om de onvoltooid verleden tijd te maken.
    Ik wachtte. Het werd donker.

    In de tegenwoordige tijd zou dat zijn:
    Ik wacht. Het wordt donker.

    De vervoeging van wachten staat hieronder. De lettergrepen die aan wacht zijn toegevoegd zijn te en ten.

    wachten - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik wachttewe wachtten
    je wachttejullie wachtten
    hij wachtteze wachtten

    Het werkwoord voelen is ook regelmatig. We maken de stam voel door en weg te halen. We voegen de of den aan de stam voel toe.

    voelen - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik voeldewe voelden
    je voeldejullie voelden
    hij voeldeze voelden

    Zoals je ziet wordt voelen anders vervoegd dan wachten. Is de laatste letter (of beter gezegd de laatste klank) van de voorlopige stam k, f, s, p, ch of t, dan gebruiken we te en ten. Anders gebruiken we de en den. Je kunt dit rijtje (scherpe) klanken onthouden door aan dit woord te denken:

    kuifspecht

    Een kuifspecht is een vogel die vaak een opvallende kuif heeft. De medeklinkers in dat woord zijn allemaal scherp en krijgen te en ten in de verleden tijd. Je kunt even kijken of het klopt bij voelen en wachten. Opmerking: ’t kofschip heeft dezelfde medeklinkers als kuifspecht en wordt veel vaker gebruikt.

    In de paragraaf over de tegenwoordige tijd staan vier regels voor het veranderen van de spelling. Die regels gelden in de verleden tijd voor het enkelvoud en het meervoud. Om het volgende werkwoord te vervoegen is regel 1 gebruikt. Er is een medeklinker veranderd. De z wordt een s.

    reizen - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik reisdewe reisden
    je reisdejullie reisden
    hij reisdeze reisden

    Voor het volgende werkwoord is regel 2 gebruikt. Er is een medeklinker veranderd. De v wordt een f.

    hoeven - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik hoefdewe hoefden
    je hoefdejullie hoefden
    hij hoefdeze hoefden

    Voor het volgende werkwoord is regel 3 gebruikt. Er is een medeklinker verwijderd.

    bakken - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik baktewe bakten
    je baktejullie bakten
    hij bakteze bakten

    Voor het werkwoord slagen is regel 4 gebruikt. Om de juiste uitspraak vast te houden wordt een klinker veranderd. Reden: a in een open lettergreep klinkt als aa in een gesloten lettergreep.

    slagen - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik slaagdewe slaagden
    je slaagdejullie slaagden
    hij slaagdeze slaagden

    Opmerking: Ook in de verleden tijd kan het voorkomen dat je twee aanpassingen moet maken. Bijvoorbeeld met behulp van regel 1 en regel 4.

    De letter g wordt in het noorden van Nederland scherp uitgesproken, meestal bijna als een ch. Toch krijgen werkwoorden met die letter een de of den. De g in drogen is zachter dan de ch in het cijfer acht.

    drogen - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik droogdewe droogden
    je droogdejullie droogden
    hij droogdeze droogden

    Sterke werkwoorden

    Als je de verleden tijd van sterke werkwoorden met de tegenwoordige tijd vergelijkt, zie je een klinkerverandering. Je kunt het niet voorspellen, maar alleen uit je hoofd leren. Het werkwoord zingen is sterk. In het meervoud wordt en toegevoegd aan zong, en niet aan zing. In het enkelvoud wordt niets toegevoegd.

    zingen - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik zongwe zongen
    je zongjullie zongen
    hij zongze zongen

    Het werkwoord blijven is sterk. In het woordenboek staat bijvoorbeeld:

    blijven, bleef, ben gebleven

    Het eerste woord (blijven) is de infinitief. Het tweede woord (bleef) is de verleden tijd van de eerste persoon (ik). Het woord bleef eindigt niet op te of de. Daaraan kun je zien dat blijven geen zwak werkwoord is. Deze informatie is genoeg om het werkwoord te vervoegen.

    blijven - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik bleefwe bleven
    je bleefjullie bleven
    hij bleefze bleven

    Onregelmatige werkwoorden

    Het werkwoord hebben is onregelmatig. De verleden tijd is:

    hebben - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik hadwe hadden
    je hadjullie hadden
    hij hadze hadden

    Het werkwoord zijn is onregelmatig. De verleden tijd is:

    zijn - onvoltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik waswe waren
    je wasjullie waren
    hij wasze waren

    Voltooid deelwoord

    Het voltooid deelwoord is een woord dat nodig is om de voltooid tegenwoordige tijd en de voltooid verleden tijd te maken. Elk werkwoord heeft een voltooid deelwoord, behalve een bijzonder werkwoord als zullen. Als het voltooid deelwoord zwak is, kun je het zelf maken.

  • Neem de voorlopige stam van een werkwoord door en van de infinitief af te halen.
  • Zet er ge voor, tenzij het werkwoord al een voorvoegsel heeft zoals ge of ver.
  • De laatste letter heeft een bepaalde klank. Die kan scherp of minder scherp zijn. Is de laatste letter (of beter gezegd de laatste klank) van de voorlopige stam k, f, s, p, ch of t, dan is de laatste letter van het voltooid deelwoord t.
  • Anders is de laatste letter een d.
  • tt of dd op het eind van een woord kan niet. Dan moeten we een medeklinker weghalen.

    Je kunt het rijtje scherpe klanken (k, f, s, p, ch of t) onthouden door aan dit woord te denken:

    kuifspecht

    Deze regel staat ook in de paragraaf over de verleden tijd van zwakke werkwoorden.

    Vier soorten werkwoorden

    Er zijn vier soorten werkwoorden:

  • zwakke werkwoorden
  • onregelmatige werkwoorden
  • sterke werkwoorden
  • werkwoorden met sterke en zwakke onderdelen

    Zwakke werkwoorden en werkwoorden met een zwak voltooid deelwoord hebben een voltooid deelwoord dat eindigt op een t of op een d. De sterke voltooide deelwoorden eindigen op en.

    Zwak voltooid deelwoord

    Het zwakke voltooid deelwoord gewacht wordt zo gemaakt:

  • Neem wachten en verwijder en. Het resultaat is de voorlopige stam: wacht.
  • De t is de laatste letter. Deze medeklinker komt voor in het woord kuifspecht. Het voltooid deelwoord moet eindigen op een t.
  • We krijgen ge + wacht + t.
  • De stam is wacht
  • Omdat dubbel t niet kan, krijgen we gewacht.

    Het zwakke voltooid deelwoord geschaatst wordt zo gemaakt:

  • Neem schaatsen en verwijder en. Het resultaat is de voorlopige stam: schaats.
  • De s is de laatste letter. Deze medeklinker komt voor in het woord kuifspecht. Het voltooid deelwoord moet eindigen op een t.
  • We krijgen ge + schaats + t.
  • De stam is schaats
  • Het eindresultaat is geschaatst.

    Het zwakke voltooid deelwoord gevoeld wordt zo gemaakt:

  • Neem voelen en verwijder en. Het resultaat is de voorlopige stam: voel.
  • De l is de laatste letter. Deze medeklinker komt niet voor in het woord kuifspecht. Het voltooid deelwoord moet eindigen op een d.
  • We krijgen ge + voel + d.
  • De stam is voel
  • Het eindresultaat is gevoeld.

    Het kan voorkomen dat je de spelling van het woord moet aanpassen met behulp van de vier spellingsregels (die je vindt in het hoofdstuk over de tegenwoordige tijd). Het volgende voorbeeld gaat daarover. Het zwakke voltooid deelwoord geleefd wordt zo gemaakt:

  • Neem leven en verwijder en. Het resultaat is de voorlopige stam: lev.
  • De v is de laatste letter. Deze medeklinker komt niet voor in het woord kuifspecht. Het voltooid deelwoord moet eindigen op een d.
  • We krijgen ge + lev + d, maar dat is nog niet goed.
  • Er zijn twee spellingsaanpassingen nodig. De v wordt een f en de e een ee.
  • De stam is leef
  • Het eindresultaat is geleefd.

    Voltooid tegenwoordige tijd

    De voltooid tegenwoordige tijd is belangrijk in het Nederlands. Het wordt veel gebruikt. Om het te maken heb je nodig:

  • Het werkwoord hebben, zijn of worden in de tegenwoordige tijd. Meestal heb je hebben nodig.
  • Het voltooid deelwoord van het werkwoord waar het om gaat.

    Het werkwoord hebben betekent meestal bezitten, maar niet altijd. Hier is het een hulpwerkwoord dat aangeeft dat een actie voltooid is. In het volgende voorbeeld wordt het werkwoord wachten geholpen door het woord heb van het werkwoord hebben. Het hulpwerkwoord zegt niet om welke actie het gaat. Het woord gewacht geeft aan om welke actie het gaat. Het hulpwerkwoord zegt dat de actie voltooid is.

    Voorbeelden:
    wachten
    Ik heb gewacht.
    Ik heb een kwartier gewacht.
    Ik heb op de bus gewacht.
    Ik heb een kwartier op de bus gewacht.

    De volgende tijden hebben we nu besproken:

    tegenwoordige tijd
    Ik wacht. Kom naar buiten.
    verleden tijd
    Ik wachtte. Ondertussen werd het donker.
    voltooid tegenwoordige tijd
    Ik heb gewacht, maar je kwam niet. Ik ben toen naar huis gegaan.
    Jij hebt gewacht, maar ik ook.
    Heb jij ook gewacht? Waar?

    De voltooid tegenwoordige tijd van wachten is gebaseerd op de tabel van de onvoltooid tegenwoordige tijd van hebben. Als je die tabel neemt en je voegt overal gewacht toe, krijg je de voltooid tegenwoordige tijd van wachten. Het voltooid deelwoord van wachten is gewacht.

    wachten - voltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik heb gewachtwe hebben gewacht
    je hebt gewachtjullie hebben gewacht
    hij heeft gewachtze hebben gewacht

    Opmerking: Voor ze (enkelvoud) en het wordt het werkwoord op precies dezelfde manier vervoegd als voor hij.

    Elk werkwoord heeft een voltooid deelwoord. Hoe je het voltooid deelwoord maakt staat in de vorige paragraaf. Soms heeft een werkwoord er twee: een zwak en een sterk voltooid deelwoord.

    Voltooid verleden tijd

    De voltooid verleden tijd is “een stap dieper” in het verleden dan onvoltooid verleden tijd.
    Ik had gewacht.

    Om de voltooid verleden tijd te maken heb je nodig:

  • Het werkwoord hebben, zijn of worden in de verleden tijd. Meestal heb je hebben nodig.
  • Het voltooid deelwoord van het werkwoord waar het om gaat.

    De voltooid verleden tijd geeft aan dat een bepaalde actie voltooid was (vlak) voordat er iets anders gebeurde. In het volgende voorbeeld is het ‘wachten’ voltooid, vlak voordat ‘ik’ naar huis ga.

    Ik had lang gewacht. Ik stond op en ging naar huis.

    De voltooid verleden tijd van wachten is gebaseerd op de tabel van de onvoltooid verleden tijd van hebben. Als je die tabel neemt en je voegt overal gewacht toe, krijg je de voltooid verleden tijd van wachten. Het woord gewacht is het voltooid deelwoord van wachten.

    wachten - voltooid verleden tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik had gewachtwe hadden gewacht
    je had gewachtjullie hadden gewacht
    hij had gewachtze hadden gewacht

    Opmerking: Voor ze (enkelvoud) en het wordt het werkwoord op precies dezelfde manier vervoegd als voor hij.

    Bedrijvende vorm en lijdende vorm

    Als het onderwerp van de zin iets doet, dan staat de zin in de bedrijvende vorm (actieve vorm). Het woord bedrijf komen we tegen in het zakenleven. Een bedrijf doet iets. Dat geldt ook voor het onderwerp (bijvoorbeeld een persoon) dat genoemd wordt in een zin, die in de bedrijvende vorm staat. Maar als de persoon iets overkomt, dan gebruiken we de lijdende vorm. Vroeger betekende lijden niet alleen maar pijn ondergaan, maar ook andere dingen ondergaan. Het was een veel breder begrip. Daarom noemen we dit de lijdende vorm, hoewel passieve vorm duidelijker is.

    In de lijdende vorm gebruiken we het hulpwerkwoord worden.
    Ze worden door brandweerlieden gedragen.
    De motor moet uitgezet worden.

    Het is goed Nederlands om in de lijdende vorm het deelwoord geworden weg te laten. Aan het eind van de volgende zinnen is het deelwoord geworden weggelaten.
    Ze zijn door brandweerlieden gedragen.
    Ze waren door brandweerlieden gedragen.

    Als je het hulpwerkwoord hebben - eenvoudig gezegd - door zijn of worden vervangt, dan is het resultaat vaak de lijdende vorm.

    Het werkwoord dragen is in de bedrijvende vorm:
    Ik draag.
    Ik droeg.
    Ik heb gedragen.
    Ik had gedragen.
    En in de lijdende vorm:
    Ik word gedragen.
    Ik werd gedragen.
    Ik ben gedragen.
    Ik was gedragen.

    Het werkwoord vinden is in de lijdende (passieve) vorm:
    Ik word door Peter gevonden.
    Ik word door Peter gevonden als hij goed zoekt.
    Ik ben door Peter gevonden.
    Ik was door Peter gevonden.
    Het is mogelijk om deze vier dingen in de bedrijvende (actieve) vorm te zeggen:
    Peter vindt mij.
    Peter zal mij vinden als hij goed zoekt.
    Peter heeft mij gevonden.
    Peter had mij gevonden.

    Het volgende voorbeeld bestaat uit twee zinnen die ongeveer hetzelfde betekenen.
    Mijn zus wordt door Peter gestuurd.
    Peter stuurt mijn zus.

    Opmerking: het hulpwerkwoord zijn komt in de lijdende vorm voor, want het is het hulpwerkwoord van worden. Als het deelwoord van worden niet in de zin staat, staat een vervoeging van zijn er nog wel.

    Voltooide tijden in het algemeen

    Hulpwerkwoorden

    Een hulpwerkwoord helpt een ander werkwoord. In dat geval wordt het niet op de gewone manier gebruikt. De gewone manier om zijn en hebben te gebruiken is:
    Ik ben Peter.
    Ik heb een lichte koffer.

    Deze werkwoorden kunnen ook als hulpwerkwoord gebruikt worden. Bijvoorbeeld zo:
    Ik heb het gezien.
    Ik ben gekomen.
    Ik ben gevonden.
    Ze hebben me gevonden.

    Zijn en hebben zijn statische werkwoorden, maar worden is een dynamisch werkwoord. Het beschrijft een proces of een verandering, waarbij de ene situatie overgaat in een andere situatie.
    Ik word oud.

    Het werkwoord worden kan ook een hulpwerkwoord zijn. Dat is het geval in de lijdende vorm.
    Ik word gedragen tot ik ergens kan zitten.
    Hij wordt goed behandeld.

    Conclusie: als werkwoorden zoals zijn en hebben als hulpwerkwoorden gebruikt worden, verliezen ze hun oorspronkelijke betekenis.

    Hulpwerkwoorden: reizen en verplaatsingen

    Als we over reizen praten, gebruiken we in bepaalde gevallen het hulpwerkwoord zijn in plaats van hebben. De zin staat in de bedrijvende vorm en het werkwoord heeft hebben als hulpwerkwoord. We vervangen dat door zijn als het gaat om een bepaald soort zin, waarin een reis of verplaatsing wordt beschreven.

    De vervoegingen van het werkwoord zijn zijn in de volgende voorbeeldzinnen onderstreept, om je te helpen om te begrijpen waar het om gaat.

    Gebruik het werkwoord hebben als je niets weet over het startpunt of eindpunt van een reis. Gebruik zijn als je het startpunt of eindpunt wel kent.
    Ik heb gefietst.
    Ik ben naar huis gefietst.
    Ik heb gereden.
    Ik ben naar het winkelcentrum gereden.

    De volgende voorbeeldzinnen staan ook in de actieve vorm. Overal waar hebben is vervangen, is de vervoeging van zijn onderstreept.
    Ik heb gevlogen.
    Ik ben naar Singapore gevlogen.
    Ik heb gelopen.
    Ik heb rondgelopen.
    Ik ben weggelopen.
    Ik heb op een racefiets gereden.
    Hij is op zijn reservefiets naar Parijs gereden.

    Het werkwoord zullen

    Het werkwoord zullen is belangrijk. De onvoltooid toekomende tijd en de voltooid toekomende tijd zijn op dit werkwoord gebaseerd. Ze hebben allebei de onvoltooid tegenwoordige tijd van zullen nodig. De voorwaardelijke wijs heeft de onvoltooid verleden tijd van zullen nodig.

    zullen
    onvoltooid tegenwoordige tijdonvoltooid verleden tijd
    enkelvoudenkelvoud
    ik zal ik zou
    je zult je zou
    hij zal hij zou
    meervoudmeervoud
    we zullen we zouden
    jullie zullen jullie zouden
    ze zullen ze zouden

    In plaats van je zult kun je ook je zal zeggen.

    Onvoltooid toekomende tijd

    Als we over een gebeurtenis praten die in de toekomst plaatsvindt, kunnen we de onvoltooid toekomende tijd gebruiken. Dan moet je het volgende weten:

  • Het werkwoord zullen in de tegenwoordige tijd.
  • De infinitief van het werkwoord, zoals bijvoorbeeld vinden of lopen. De infinitief van een werkwoord kun je in het woordenboek opzoeken.

    Als je de tabel van de onvoltooid toekomende tijd van vinden wilt maken, schrijf dan eerst de tabel van de onvoltooid tegenwoordige tijd van zullen op. Daarna zet je het werkwoord vinden achter elke zin. Het resultaat is:

    vinden - onvoltooid toekomende tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik zal vindenwe zullen vinden
    je zult vindenjullie zullen vinden
    hij zal vindenze zullen vinden

    De onvoltooid toekomende tijd van het werkwoord hebben wordt op dezelfde manier gemaakt.

    hebben - onvoltooid toekomende tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik zal hebbenwe zullen hebben
    je zult hebbenjullie zullen hebben
    hij zal hebbenze zullen hebben

    Voltooid toekomende tijd

    Als we over een actie praten die in de toekomst voltooid zal zijn, kunnen we de voltooid toekomende tijd gebruiken. Het wordt in het Nederlands weinig gebruikt.

    Om de voltooid toekomende tijd te maken heb je nodig:

  • Het werkwoord zullen in de tegenwoordige tijd.
  • De infinitief van hebben, zijn of worden
  • Het voltooid deelwoord van het werkwoord waar het om gaat.

    Het werkwoord wachten in de voltooid toekomende tijd is gebaseerd op het werkwoord hebben in de onvoltooid toekomende tijd. Het woord gewacht wordt aan elke zin toegevoegd.

    wachten - Voltooid toekomende tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik zal hebben gewachtwe zullen hebben gewacht
    je zult hebben gewachtjullie zullen hebben gewacht
    hij zal hebben gewachtze zullen hebben gewacht

    Voorwaardelijke wijs

    Als we willen zeggen dat iets in de toekomst zal gebeuren, maar alleen als aan bepaalde voorwaarden wordt voldaan, dan kunnen we de voorwaardelijke wijs gebruiken. De voorwaardelijke wijs maakt gebruik van de onvoltooid verleden tijd van het werkwoord zullen.

    Je hebt nodig:

  • Het werkwoord zullen in de onvoltooid verleden tijd.
  • De infinitief van het werkwoord dat je nodig hebt, zoals vinden of lopen. De infinitief kun je in het woordenboek opzoeken.

    Als je de tabel van de voorwaardelijke wijs van vinden wilt maken, schrijf dan eerst de tabel van de onvoltooid verleden tijd van zullen op. Daarna zet je het werkwoord vinden achter elke zin. Het resultaat is:

    vinden - voorwaardelijke wijs
    enkelvoudmeervoud
    ik zou vindenwe zouden vinden
    je zou vindenjullie zouden vinden
    hij zou vindenze zouden vinden

    Het voegwoord als is belangrijk in de volgende voorbeelden, omdat de voorwaardelijke wijs over voorwaarden gaat waaraan voldaan moet worden.
    Ik zou het vinden als ik mijn bril op had.
    Ik zou het kopen als ik jou was.
    Hij zou terugkomen als hij dat wist.

    Je kunt de voorwaardelijke wijs ook gebruiken om beleefde vragen te stellen.
    Zou u naar binnen willen gaan?
    Zou u mijn pen willen teruggeven, alstublieft?
    Zou u mij iets willen uitleggen?
    Zou u mij willen helpen?

    Het werkwoord hebben is in de voorwaardelijke wijs:

    hebben - voorwaardelijke wijs
    enkelvoudmeervoud
    ik zou hebbenwe zouden hebben
    je zou hebbenjullie zouden hebben
    hij zou hebbenze zouden hebben

    Voltooid voorwaardelijke wijs

    Als een actie in het verleden zou zijn gebeurd, als aan bepaalde voorwaarden was voldaan, dan gebruiken we de voorwaardelijke wijs en de voltooide tijd.

    Om de voltooid voorwaardelijke wijs te maken heb je nodig:

  • het werkwoord zijn, hebben of worden in de onvoltooid voorwaardelijke wijs.
  • Het voltooid deelwoord van het werkwoord waar het om gaat.

    Het werkwoord wachten in de voorwaardelijke wijs, in combinatie met de voltooide tijd staat hieronder. Het is gebaseerd op de voorwaardelijke wijs van het werkwoord hebben.

    wachten - voltooid voorwaardelijke wijs
    enkelvoudmeervoud
    ik zou hebben gewachtwe zouden hebben gewacht
    je zou hebben gewachtjullie zouden hebben gewacht
    hij zou hebben gewachtze zouden hebben gewacht

    Het voegwoord als is belangrijk in de volgende voorbeelden. De voltooid voorwaardelijke wijs gaat over voorwaarden waaraan voldaan had moeten zijn.
    Ik zou het hebben gevonden als ik een landkaart had gebruikt.
    Ik zou hebben gewacht als ik jou was.
    Mijn tas zou zijn gevonden als hij ons had geholpen.

    Je kunt het vaak eenvoudiger zeggen met de voltooid verleden tijd.
    Ik had het gevonden als ik een landkaart had gebruikt.
    Ik had gewacht als ik jou was.

    De voltooid voorwaardelijke wijs wordt ook gebruikt om te zeggen dat je ergens aan twijfelt. Dat wordt door de media gedaan, als ze ergens geen uitspraak over willen doen of iets niet weten. “Hij zou hebben gefraudeerd.” is daar een voorbeeld van.

    Gebiedende wijs

    De gebiedende wijs (imperatief) wordt gebruikt om een opdracht of bevel te geven. Het lijkt een beetje op een vraag, omdat de zin met een werkwoord begint. Je kunt zien dat het geen vraag is, want een gebiedende zin heeft geen vraagteken.

    Het werkwoord in de gebiedende wijs wordt geschreven alsof het woord ik voor het werkwoord staat. Maar het onderwerp (als het niet genoemd wordt) is altijd jij.
    Ga naar binnen.
    Blijf binnen.
    Ga naar huis. Ik ga ook naar huis

    Deze voorbeelden kunnen beleefder gemaakt worden door een verzachtend woord toe te voegen zoals maar, een woord dat normaal gesproken twee zinnen samen kan voegen. Hier is het geen voegwoord.
    Ga maar naar binnen.
    Blijf maar binnen.
    Ga maar naar huis. Ik ga ook naar huis

    Als er weinig tijd is, zijn korte zinnen beleefd genoeg.
    Kijk, een wespennest.
    Loop door. Kijk uit.
    Pas op.
    Struikel niet over die steen.

    Als je wilt, kun je alsjeblieft toevoegen (of alstublieft, een formeel woord).
    Ga mee, alsjeblieft.
    Ga mee, alstublieft.

    Meestal zijn vragen beter dan bevelende opmerkingen. Deze vier vragen kunnen de imperatief vervangen.
    Wil je met me meegaan, alsjeblieft?
    Wilt u de deur dicht doen?
    Zou je met me mee willen gaan, alsjeblieft?
    Zou u met me mee willen gaan, alstublieft?

    De formele manier om de gebiedende wijs te gebruiken vind je hier. Het onderwerp is u. Deze zinnen lijken veel op vragen, maar ze zijn het niet.
    Gaat u zitten, mevrouw.
    Gaat u zitten, alstublieft.

    De volgende zin staat in de gebiedende wijs. De zin die erna komt is een vraag. Ze lijken veel op elkaar. De toonhoogte van de stem van de spreker of een vraagteken laat het verschil zien.
    Gaat u zitten, meneer. Ik kom zo terug.
    Gaat u zitten, meneer? Waarom?

    In de volgende zinnen wordt maar gebruikt om de toon van de opdracht wat milder te maken. Het laat een beetje onverschilligheid doorklinken.
    Gaat u maar zitten, mevrouw.
    Ga maar naar binnen.
    Neem maar een andere pen.
    Kom maar wanneer u dat het beste uitkomt.

    De infinitief van een werkwoord is het hele werkwoord zoals je het in het woordenboek tegenkomt. Je kunt het als gebiedende wijs gebruiken. Dat kan nuttig zijn.
    Doorlopen. We staan in de weg.
    Lopen.
    Rennen.
    Uitkijken. De weg is glad.
    Opletten.
    Volhouden. Je bent er bijna.

    Een gebiedende wijs met wij komt ook voor.
    Laten we opschieten.
    Laten we gaan.
    Laten we gaan voetballen.

    Aanvoegende wijs

    De aanvoegende wijs (ook wel conjunctief of subjunctief genoemd) wordt niet veel gebruikt in het Nederlands. Het kan verschillende betekenissen hebben. Het kan

  • een wens uitdrukken
  • onzekerheid weergeven
  • onverschilligheid weergeven

    Het woord tenzij wordt veel gebruikt. De lettergreep zij is herkenbaar als een oud conjunctief.
    Ik ga surfen, tenzij het windstil is.

    Dankzij wordt gebruikt om de oorzaak van iets aan te geven op een positieve, dankbare manier. Er zit ook een oud conjunctief in.
    Dankzij jou is het gelukt.

    De volgende zinnen drukken een wens uit.
    Dat moge duidelijk zijn.
    We zeiden: “Lang leve de koningin.”
    Op die munt staat: “God zij met ons.”

    De volgende uitspraak klinkt een beetje onverschillig.
    Ben ik tweede geworden in deze wedstrijd? Het zij zo.

    Het woord zij dat je in deze voorbeelden bent tegengekomen is afgeleid van het werkwoord zijn. Normaal gesproken is zij een persoonlijk voornaamwoord, dat slaat op een groep mensen of op een vrouw. Het woord leve komt van leven, en het woord moge van mogen. De conjunctief wordt weinig gebruikt.

    Tegenwoordig deelwoord

    Het tegenwoordig deelwoord wordt gebruikt als twee acties tegelijk plaatsvinden. Het tegenwoordig deelwoord beschrijft dan een van de twee acties. Om het tegenwoordig deelwoord te maken, heb je de infinitief van het werkwoord nodig. Zet daar een d achter. Het tegenwoordig deelwoord zingend is het werkwoord zingen met een d erachter.

    Voorbeelden:
    Ze liep zingend naar huis.
    Hij liep hard pratend door.
    Hij trok zijn schoenen zittend uit.
    ‘Wat een leuke verrassing,’ zei ze glimlachend.

    Je kunt hetzelfde zeggen zonder tegenwoordige deelwoorden. Dan gebruik je terwijl of toen.
    Ze zong, terwijl ze naar huis liep.
    Hij praatte hard, terwijl hij doorliep.
    Hij trok zijn schoenen uit, terwijl hij zat.
    Ze glimlachte toen ze zei: ‘Wat een leuke verrassing.’

    Het achtervoegsel de kan in plaats van d worden toegevoegd, maar het gebeurt niet vaak.
    Moeder zijnde, maak ik me daar zorgen om.
    Het is gebruikelijker om hier geen tegenwoordig deelwoord te gebruiken:
    Als moeder maak ik me daar zorgen om.
    Omdat ik moeder ben, maak ik me daar zorgen om.

    Tegenwoordige deelwoorden worden vaak als bijvoeglijke naamwoorden gebruikt.
    de schaatsende vrouwen
    het smeltende ijs
    het verliezende team
    een hinnikend paard

    Infinitieven en modale werkwoorden

    De infinitief van een werkwoord is het woord dat je in het woordenboek vindt als je naar een werkwoord zoekt.

    Een voorbeeld van het gebruik van een infinitief is de onvoltooid toekomende tijd. Achter het werkwoord zullen staat een infinitief en geen voltooid deelwoord. De infinitief is komen.
    We zullen komen.
    Ik zal komen.

    Achter een aantal werkwoorden kan een infinitief staan, maar geen voltooid deelwoord. De zinsbouw is hetzelfde als bij zullen, want dat werkwoord is gewoon vervangen door een ander werkwoord. Werkwoorden als kunnen, mogen, moeten en willen zijn modale werkwoorden. De infinitief die we als voorbeeld gebruiken is nog steeds komen.
    Ik kan komen.
    Ik mag komen.
    Ik moet komen.
    Ik wil komen.

    In de volgende voorbeeldzinnen zie je hoe zal door zou kunnen kan worden vervangen.
    Hij zal komen.
    Hij zou kunnen komen.

    Het werkwoord gaan wordt in het Nederlands vaak in plaats van zullen gebruikt.
    Ik ga schoonmaken.

    Als je een van de volgende werkwoorden gebruikt, moet er te voor de infinitief staan. Werkwoorden als lijken en blijken zijn ook modale werkwoorden.
    Ik probeer te komen.
    Ik vergeet te komen.
    Ik durf te komen.
    Ik hoor te komen. (betekenis: Ik moet komen.)
    Zij lijkt te begrijpen wat hij zei.
    Hij blijkt te werken.

    Het werkwoord hoeven is een ongewoon werkwoord. Het wordt alleen in ontkenningen gebruikt, tenzij het woord maar (dat hier geen voegwoord is) erbij betrokken is. De zin moet dus een van de volgende woorden bevatten: maar of een negatief woord zoals niet, geen of nooit.
    Hij hoeft niet te werken als hij ziek is.
    Je hoeft geen e-mailadres te hebben.
    Dat hoef je maar één keer te doen.

    Infinitieven moeten soms een voltooid deelwoord vervangen

    Soms wordt een voltooid deelwoord vervangen door een infinitief, als er een extra werkwoord aan de zin wordt toegevoegd. De volgende twee zinnen laten zien dat gegaan (een voltooid deelwoord) wordt vervangen door gaan (een infinitief) als er een extra infinitief wordt toegevoegd. Je kunt het woord werken niet achter de eerste zin plakken zonder de aanpassing te maken die je hier ziet.
    Hij is gegaan.
    Hij is gaan werken.
    We noemen dit het IPP-effect. Een ander voorbeeld is:
    Hij heeft daar gestaan.
    Hij heeft daar staan kijken.

    Infinitieven als zelfstandige naamwoorden

    Je kunt een werkwoord als een zelfstandig naamwoord gebruiken. Zoek de infinitief op in het woordenboek en zet er een lidwoord voor. Het lidwoord dat we voor infinitieven gebruiken is altijd het.
    het maken van een website
    het sturen van een e-mail
    Het schoonmaken van de kamer heeft een uur geduurd.

    Maar het woord het is vaak een persoonlijk voornaamwoord dat naar een ding verwijst. In de volgende voorbeelden is dat het geval. Hier wordt de infinitief dus niet als zelfstandig naamwoord gebruikt.
    Ik ga het maken.
    Ik ga het schoonmaken.

    Er is nog een manier om zelfstandige naamwoorden van werkwoorden te maken. Deze zelfstandige naamwoorden zien eruit als voltooide deelwoorden, maar dat zijn ze niet. Neem de vervoeging van ik (eerste persoon, tegenwoordige tijd) en zet het voorvoegsel ge ervoor. Deze woorden worden vaak gebruikt om ergens over te klagen. De meeste werkwoorden gebruik je niet op deze manier.
    het geblaf van de honden
    het geklaag
    Dat geschreeuw is vervelend als je aan het studeren bent.

    Intransitieve en transitieve werkwoorden

    Intransitieve werkwoorden
    Als het onderwerp van de zin iets doet waarbij geen andere personen of dingen worden beïnvloed, is het werkwoord intransitief of onovergankelijk. Het onderwerp in de eerste zin is ik.
    Ik zit.
    Ze rent.
    Ze loopt door het park naar huis.

    Sommige werkwoorden zoals zitten worden alleen intransitief (onovergankelijk) gebruikt.

    Transitieve werkwoorden
    Als het onderwerp van de zin iets doet waarbij wel andere personen of dingen worden beïnvloed, is het werkwoord transitief of overgankelijk. In het volgende voorbeeld wordt een portemonnee beïnvloed door wat er gebeurt.
    Ik vind een portemonnee.

    Sommige Nederlandse werkwoorden kunnen alleen als transitieve werkwoorden worden gebruikt. Dat los je bijvoorbeeld op door het aan de zin toe te voegen.
    Ik begrijp het.
    Ik kan het.
    Ik hoop het.
    Ik weet het.

    Een werkwoord wordt transitief gebruikt als een er een lijdend voorwerp in de zin staat. Lijdend betekent dat het voorwerp (of object) de actie ondergaat. Je kunt het lijdend voorwerp ook een direct object noemen. In de volgende zinnen is het lijdend voorwerp (bijvoorbeeld het woord het) vet gedrukt.
    Ik weet het.
    Dat weet ik.
    Ik doe de was.

    Werkwoorden als doen mogen in het Nederlands alleen transitief worden gebruikt. We moeten dus noemen wat er wordt gedaan. Als je niet specifiek wilt zijn, gebruik dan het.
    Ik doe het morgen.

    Samengestelde werkwoorden

    Er zijn twee soorten samengestelde werkwoorden:

  • onscheidbare samengestelde werkwoorden
  • scheidbare samengestelde werkwoorden

    Scheidbare samengestelde werkwoorden

    Als een samengesteld werkwoord scheidbaar is, dan kan het voorvoegsel ergens anders in de zin staan. Dan is het een los woord en noemen we het een voorzetsel.

    Het werkwoord aankomen betekent arriveren of een plaats bereiken. Het voorvoegsel is aan.
    Om de onvoltooid tegenwoordige tijd van aankomen te maken, heb je het werkwoord komen nodig. En je moet weten of aankomen scheidbaar is of niet. Het werkwoord is scheidbaar.

    komen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik komwe komen
    je komtjullie komen
    hij komtze komen

    aankomen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik kom aanwe komen aan
    je komt aanjullie komen aan
    hij komt aanze komen aan

    Je kunt zien dat het voorvoegsel los van het werkwoord staat. In de verleden tijd krijgen we:
    Ik kwam.
    Ik kwam aan.

    Het voltooid deelwoord van het scheidbare samengestelde werkwoord aankomen wordt zo gemaakt:

  • Neem het voltooid deelwoord van komen. Dat is gekomen.
  • Voeg aan toe.
    Het resultaat is: aangekomen
    Gebruik het op deze manier in een zin:
    Ik ben aangekomen.
    Hij is ook aangekomen.

    Alleen voltooide deelwoorden van scheidbare werkwoorden worden op deze manier gemaakt.

    Het (scheidbaar) voorvoegsel moet vaak achterin de zin worden gezet.
    Ik kom aan.
    Ik kom morgen aan.
    Ik kwam aan.
    Ik kwam gisteren aan.
    Ik kwam gisteren met de bus aan.

    Een voltooid deelwoord moet vaak achterin een zin worden gezet. Een voltooid deelwoord van samengestelde werkwoorden dus ook.
    Ik ben aangekomen.
    Ik ben gisteren met de bus aangekomen.
    Ik ben voor de andere bezoekers aangekomen.

    Hier staan een aantal scheidbare samengestelde werkwoorden. De lettergreep waar de klemtoon op valt is onderstreept. Deze samengestelde werkwoorden zijn allemaal scheidbaar, want de klemtoon valt op het voorvoegsel.
    tegenkomen
    doorgeven
    teruggeven
    opgeven
    voorstellen
    nadenken
    uitleggen
    terugkomen
    meenemen

    Voorbeeldzinnen:
    Ik kom terug.
    Ik ben teruggekomen.

    Als het voorvoegsel ge aan de infinitief wordt toegevoegd om het voltooid deelwoord (zoals uitgelegd) te maken, is een samengesteld werkwoord scheidbaar. We weten niet of een samengesteld werkwoord scheidbaar is of niet, als we alleen de infinitief (zoals uitleggen) kennen.

    In het woordenboek staat bijvoorbeeld:
    uitleggen, legde uit, heb uitgelegd.
    Het voltooid deelwoord is uitgelegd.

    Onscheidbare samengestelde werkwoorden

    Het onscheidbare samengestelde werkwoord verkopen betekent een product leveren en daar geld voor krijgen. Het voorvoegsel van het werkwoord is ver.
    Om de onvoltooid tegenwoordige tijd van verkopen te maken, heb je het werkwoord kopen nodig. En je moet weten of verkopen scheidbaar is of niet. Het werkwoord is onscheidbaar.

    kopen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik koopwe kopen
    je kooptjullie kopen
    hij kooptze kopen

    verkopen - onvoltooid tegenwoordige tijd
    enkelvoudmeervoud
    ik verkoopwe verkopen
    je verkooptjullie verkopen
    hij verkooptze verkopen

    Je kunt zien dat het werkwoord bij elke vervoeging een voorvoegsel krijgt. In de onvoltooid verleden tijd gaat het ook zo.
    Ik kocht.
    Ik verkocht.

    Het voltooid deelwoord van het onscheidbare samengestelde werkwoord verkopen wordt zo gemaakt:

  • neem het voltooid deelwoord van kopen. Dat is gekocht.
  • verwijder ge
  • voeg ver toe.
    Het resultaat is: verkocht
    Gebruik het op deze manier in een zin:
    Ik heb mijn huis verkocht.

    Alleen voltooide deelwoorden van onscheidbare samengestelde werkwoorden worden op deze manier gemaakt.

    In het woordenboek staat bijvoorbeeld:
    verdragen, verdroeg, heb verdragen.
    Het voltooid deelwoord is verdragen.

    Werkwoorden die scheidbaar en onscheidbaar kunnen zijn

    Soms ziet een scheidbaar werkwoord er precies hetzelfde uit als een ander onscheidbaar werkwoord. De context (en de klemtoon) bepaalt om welk werkwoord het gaat.

    Het scheidbare werkwoord voorkomen betekent aangetroffen worden of gebeuren. Het onscheidbare werkwoord voorkomen betekent zorgen dat iets niet gebeurt. Dat is een ander werkwoord. In de volgende zinnen is de lettergreep waar de klemtoon op valt onderstreept. Als een werkwoord scheidbaar is, valt de klemtoon op het voorvoegsel.
    Er zullen regenbuien voorkomen. betekent: “Er zullen regenbuien komen.”
    De bergen voorkomen dat het hier regent. betekent: “De bergen zorgen ervoor dat het hier niet regent.”

    Meer vormen van het scheidbare werkwoord voorkomen zijn:
    Het komt voor.
    Het kwam voor.
    Ze kwamen voor.
    Sneeuwstormen kwamen vroeger meer voor.
    Dat is deze week drie keer voorgekomen.
    Het mag niet meer voorkomen dat de stoppen doorslaan. betekent: “Het mag niet meer gebeuren dat de stoppen doorslaan.”

    Meer vormen van het onscheidbare werkwoord voorkomen zijn:
    Ik voorkom.
    Ik voorkwam.
    We hebben voorkomen dat het gras gemaaid werd.
    We moeten voorkomen dat de stoppen doorslaan. betekent: “We moeten ervoor zorgen dat de stoppen niet doorslaan.”

    Voorbeeldwerkwoord: Sturen

    Het werkwoord sturen in de meest gebruikte tijden.

    Werkwoord: sturen
    Infinitief: sturen
    Tegenwoordig deelwoord: sturend
    Voltooid deelwoord: gestuurd
    Gebiedende wijs: Stuur!
    actieve vorm
     onvoltooid
    - actie gaat verder -
    voltooid
    - actie compleet -
    tegenwoordige tijdik stuurik heb gestuurd
    verleden tijdik stuurdeik had gestuurd
    toekomstik zal sturenik zal hebben gestuurd
    gebeurt onder voorwaardenik zou sturenik zou hebben gestuurd
    passieve vorm
     onvoltooid
    - actie gaat verder -
    voltooid
    - actie compleet -
    tegenwoordige tijdik word gestuurdik ben gestuurd
    verledenik werd gestuurdik was gestuurd
    toekomstik zal worden gestuurdik zal zijn gestuurd
    gebeurt onder voorwaardenik zou worden gestuurdik zou zijn gestuurd

    Hieronder staat een voorbeeldzin voor elke tijd.

    Actief (bedrijvende vorm):
    Ik stuur een brief. - onvoltooid tegenwoordige tijd
    Ik heb een brief gestuurd. - voltooid tegenwoordige tijd
    Ik stuurde een e-mail. - onvoltooid verleden tijd
    Ik had de brief al gestuurd, toen ik die spelfout ontdekte. - voltooid verleden tijd
    Ik zal een factuur sturen. - onvoltooid toekomende tijd
    Voor je teruggekomen bent, zal ik alles hebben gestuurd. - voltooid toekomende tijd
    Ik zou een factuur sturen. - onvoltooid voorwaardelijke wijs
    Ik zou een factuur hebben gestuurd. - voltooid voorwaardelijke wijs
    Passief (lijdende vorm):
    Ik word vandaag naar Parijs gestuurd.
    Ik ben door hem gestuurd.
    Ik werd niet alleen gestuurd.
    Ik was de verkeerde kant op gestuurd. Toen ik dat merkte, kwam ik terug.
    Ik zal wel naar Berlijn worden gestuurd.
    Dan zal ik al naar Berlijn zijn gestuurd.
    Ik zou worden gestuurd, maar ze stuurden iemand anders.
    Ik zou zijn gestuurd als ik meer ervaring had gehad.
    Infinitief
    Ga je die brief vandaag sturen?
    Tegenwoordig deelwoord
    Voorzichtig sturend, testte hij de auto die hij wilde kopen.
    Voltooid deelwoord
    Ik heb gestuurd.
    Imperatief (gebiedende wijs)
    Stuur hem naar me toe.


    Vervoeging van het werkwoord leven

    In deze paragraaf wordt het werkwoord leven in de tegenwoordige tijd vervoegd.

    Tegenwoordige tijd

    Eerste persoon enkelvoud (ik)

  • leven
  • De voorlopige stam is lev
  • Vervang de v door de f.
  • De e in lef wordt anders uitgesproken dan de eerste e in leven. Dat is niet correct. Daarom moeten we de voorlopige stam aanpassen door e in een ee te veranderen.
  • Het resultaat is: leef. We noemen dat de stam.

    Tweede persoon enkelvoud (je en jij)

  • Neem de stam die je gevonden hebt door het werkwoord voor ik te vervoegen.
  • Als de persoon (je of jij) voor het werkwoord staat, voeg dan de letter t aan de stam toe.
  • Als de persoon (je of jij) achter het werkwoord staat, voeg dan niets aan de stam toe.
  • Het resultaat is: leef je of je leeft.

    Derde persoon enkelvoud (u, hij, ze (enkelvoud), zij (enkelvoud) en het)

  • Neem de stam die je gevonden hebt door het werkwoord voor ik te vervoegen.
  • Voeg een t aan de stam toe.
  • Het resultaat is: leeft

    Eerste, tweede en derde persoon meervoud (we, wij, jullie, ze en zij)

  • Neem de infinitief en gebruik dat.
  • Het resultaat is: leven

    Het spellingsprobleem word of wordt

    De woorden word en wordt worden hetzelfde uitgesproken. Daarom worden ze zelfs door mensen die Nederlands als moedertaal hebben soms verkeerd gespeld. De vervoegingstabel van het werkwoord worden staat hieronder.

    worden
    tegenwoordige tijdverleden tijd
    ik wordik werd
    je wordtje werd
    hij wordthij werd
    we wordenwe werden
    jullie wordenjullie werden
    ze wordenze werden

    De werkwoorden houden, rijden en vinden hebben hetzelfde probleem. De stam eindigt op een d, waardoor je de t niet meer hoort als hij er staat.

    Spel je “vind je” met dt?
    Nee, want “vind” staat voor “je”.

    Als je het werkwoord lopen goed kent, kun je deze dt-test gebruiken: Vervang het moeilijke werkwoord door lopen alleen maar om te ontdekken of je dan de letter t hoort. Als je de letter t dan hoort, dan wordt hij ook geschreven.

    Word je morgen vijftig?
    Loop je morgen vijftig kilometer?

    Je wordt morgen vijftig.
    Je loopt morgen vijftig kilometer.

    Ze wordt morgen vijftig.
    Ze loopt morgen vijftig kilometer.

    Het spellingsprobleem d of t

    Aan het eind van een Nederlands woord klinken d en t hetzelfde. Ze klinken dan allebei als een t. Zelfs mensen die goed Nederlands spreken, spellen een voltooid deelwoord wel eens verkeerd omdat je het verschil niet kunt horen. Deze fout komt bij sterke voltooide deelwoorden niet voor, want die eindigen allemaal op en.

    Als je goed Nederlands spreekt, kun je de spelling van een (zwak) voltooid deelwoord ontdekken zonder een woordenboek te gebruiken. Gebruik het voltooid deelwoord even als een bijvoeglijk naamwoord. Als je dat doet, kun je het verschil tussen de d en de t plotseling wel horen, als je een goede testzin maakt.

    De d in gegooide klinkt als een d en laat zien wat de goede spelling van gegooid is.
    Ik heb de bal gegooid.
    de gegooide bal

    De t in gebruikte klinkt als een t en laat zien wat de goede spelling van gebruikt is.
    Ik heb een mixer gebruikt.
    de gebruikte mixer.

    Deze methode is niet geschikt voor beginners, maar wel iets sneller dan kuifspecht of het beroemde ’t kofschip gebruiken.

    Spellingsoverzicht

    Zwakke en sterke werkwoorden - tegenwoordige tijd

    Deze tabel is vereenvoudigd. Bij scheidbare samengestelde werkwoorden moet het voorvoegsel eerst losgemaakt worden en aan het eind van de zin geplaatst worden. Vervang we door wij, je door jij of ze door zij om de nadruk op de persoon te leggen.

    onvoltooid tegenwoordige tijd
    sterke en zwakke werkwoorden
    enkelvoudmeervoud
    ik stam we infinitief
    je stam + t
    u stam + t
    jullie infinitief
    u stam + t
    hij stam + t
    ze stam + t
    het stam + t
    ze infinitief

    De tegenwoordige tijd voor de eerste persoon enkelvoud (ik) wordt zo gemaakt:

  • Neem de infinitief en haal er en af. Het resultaat is de voorlopige stam.
  • Regel 1. Als de voorlopige stam eindigt op een z, vervang die letter dan door een s.
  • Regel 2. Als de voorlopige stam eindigt op een v, vervang die letter dan door een f.
  • Regel 3. Als de laatste twee letters van de voorlopige stam twee dezelfde medeklinkers zijn (bijvoorbeeld tt of kk) haal dan een van de twee weg.
  • Regel 4. Als de laatste lettergreep van de voorlopige stam gesloten is (als er een medeklinker aan het eind staat) en de bijbehorende klinker van de infinitief staat in een open lettergreep (als er een klinker aan het eind van de lettergreep staat), dan hebben we de uitspraak veranderd. Dat is niet correct. We lossen het op door een extra aanpassing te maken. We veranderen de klinker van de voorlopige stam. Dat kan alleen van a naar aa, e naar ee, o naar oo of van u naar uu.
  • Het eindresultaat is de vervoeging van het werkwoord voor de eerste persoon (ik). We noemen het resultaat de stam.
    kiezen - ik kies - we kiezen
    leven - ik leef - hij leeft - we leven
    bakken - ik bak - we bakken
    lopen - ik loop - we lopen
    voelen - ik voel - ze voelt - we voelen

    De tegenwoordige tijd voor de andere personen in het enkelvoud:

  • Neem de stam.
  • Zet er een t achter, behalve als het werkwoord voor je of jij staat.

    De tegenwoordige tijd in het meervoud:

  • Neem de infinitief en gebruik het.

    Bij een scheidbaar samengesteld werkwoord moeten we nog iets doen.

  • Verwijder het voorvoegsel (prefix), dat een voorzetsel wordt.
  • Voeg dat voorzetsel toe aan het eind van de zin. Het staat dan los van het werkwoord. Het is een apart woord geworden.
    aankomen - ik kom aan - we komen aan
    doorlopen - ik loop door - we lopen door

    Onregelmatige werkwoorden - tegenwoordige tijd

    Voor onregelmatige werkwoorden heb je het woordenboek (of een andere gegevensbron) nodig om de vervoegingen te kunnen maken.


    Zwakke werkwoorden - verleden tijd

    Voor de verleden tijd van zwakke werkwoorden nemen we ook de stam van de eerste persoon enkelvoud van de tegenwoordige tijd. Als de klank van de laatste letter van de voorlopige stam een van de volgende is: k, f, s, p, ch of t, dan voegen we te in het enkelvoud en ten in het meervoud toe. In alle andere gevallen voegen we de in het enkelvoud en den in het meervoud toe.
    voelen - we voelden
    bakken - hij bakte

    Je kunt het rijtje scherpe klanken (k, f, s, p, ch en t) onthouden met het woord kuifspecht.

    onvoltooid verleden tijd
    voor t-werkwoorden
    enkelvoudmeervoud
    ik stam + te we stam + ten
    je stam + te
    u stam + te
    jullie stam + ten
    u stam + te
    hij stam + te
    ze stam + te
    het stam + te
    ze stam + ten


    onvoltooid verleden tijd
    Voor d-werkwoorden
    enkelvoudmeervoud
    ik stam + de we stam + den
    je stam + de
    u stam + de
    jullie stam + den
    u stam + de
    hij stam + de
    ze stam + de
    het stam + de
    ze stam + den

    Sterke en onregelmatige werkwoorden - verleden tijd

    Voor sterke en onregelmatige werkwoorden in de verleden tijd heb je het woordenboek (of een andere gegevensbron) nodig om de vervoegingen te kunnen maken.

    Voltooide tijden

    Het voltooid deelwoord is nodig om de voltooid tegenwoordige tijd en de voltooid verleden tijd te maken. Als het voltooid deelwoord zwak is, kun je het zelf maken.

  • Neem de voorlopige stam van een werkwoord door en van de infinitief af te halen.
  • Zet er ge voor, tenzij het werkwoord al een voorvoegsel heeft zoals ge of ver.
  • De laatste letter heeft een bepaalde klank. Die kan scherp of minder scherp zijn. Is de laatste letter (of beter gezegd de laatste klank) van de voorlopige stam k, f, s, p, ch of t, dan is de laatste letter van het voltooid deelwoord t.
  • Anders is de laatste letter een d.
  • tt of dd op het eind van een woord kan niet. Dan moeten we een medeklinker weghalen.


    naar boven