Cursus Nederlands »
Andere onderwerpen » Vragen
Vragen
In een vraag gaat de toonhoogte van de stem van de spreker meestal omhoog tijdens de laatste lettergreep.
Normale vragen
Als je een vraag wil stellen, verander dan de woordvolgorde en zet een vraagteken achter
de zin. De persoonsvorm (het eerste werkwoord in deze zin) gaat naar voren.
Het boek is groen.
Is het boek groen?
Het schip roest snel.
Roest het schip snel?
Dat is de grootste auto die hier kan parkeren.
Is dat de grootste auto die hier kan parkeren?
De bakker belde hen op.
Belde de bakker hen op?
Het werkwoord gekomen, het voltooid deelwoord, blijft op zijn plaats staan. Het andere werkwoord (is), de persoonsvorm, gaat naar voren.
Ze is gekomen.
Is ze gekomen?
Er gebeurt iets bijzonders als je of jij in de zin staat.
De persoonsvorm raakt dan een t kwijt. Dat gebeurt alleen in de tegenwoordige tijd.
Je hebt een kwartier gewacht.
Heb je een kwartier gewacht?
Dat komt niet voor in de verleden tijd. Dat kan ook niet, want in de verleden tijd eindigt
de persoonsvorm van je niet op een t.
Je had een bril.
Had je een bril?
Vragen die met een voornaamwoord beginnen
Een vraag kan met een voornaamwoord beginnen. Het antwoord is waarschijnlijk een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld
de naam van een persoon of een ding. Natuurlijk kan je ook een lang antwoord geven, maar het zelfstandig naamwoord
in het antwoord is de basis het antwoord. De rest kun je meestal weglaten.
Opmerking: Het woord u is een formeel alternatief voor
je.
Bijvoorbeeld:
Wie bent u?
Ik ben de kraanmachinist.
Wie zijn dat?
Dat zijn de prins en zijn vrouw.
Welk perron hebt u genoemd?
Perron 4b.
Vragen die met een bijwoord beginnen
Een vraag kan met een bijwoord beginnen. Het antwoord is een zin die iets beschrijft.
Voorbeelden:
Wat is er?
Mijn laptop is gestolen.
Wat zegt u?
Die machine heeft een versnellingsbak.
Waarom vraag je dat?
Omdat ik denk dat je daarheen wilt.
Waar is de bushalte?
Daar.
Wanneer vertrekt de bus?
Binnen vijf minuten.
Hoe heb je hem gerepareerd?
Ik had een reserveonderdeel.
Hoe heet u?
Ik heet Peter van Rijswijk.
Hoeveel kilometer per jaar rijdt u?
Ongeveer vijftigduizend.
Hoelang moeten we wachten?
Het schip moet voorbij zijn voor de brug omlaag kan.
Het bijwoord hoezo betekent waarom. Als je het gebruikt klinkt
erin door dat je ergens niet mee eens bent. Er zit ook wat verbazing in het woord. Het woord waarom wordt vaker gebruikt en is beleefder.
Hoezo mag je hier niet schaatsen?
Waarom mag je hier niet schaatsen?
Er zijn veel bijwoorden die met een w beginnen. Hun tegenvoeters beginnen met een
d, zoals daarom.
Waarmee roer jij?
Met een houten lepel.
Waarvoor gebruik je een vijl?
Voor het gladmaken van een stuk hout.
Bijwoorden worden vaak in tweeën gesplitst.
Waar roer jij mee?
Met een houten lepel.
Waar gebruik je een vijl voor?
Voor het gladmaken van een stuk hout.
In de volgende zin bezet het tweede werkwoord (gebruikt) de laatste plaats
in de zin. Dat is normaal in het Nederlands. Dit is de voltooid tegenwoordige tijd.
Waar heb jij die vijl voor gebruikt?
Waarvoor heb jij die vijl gebruikt?
Voor het gladmaken van dit stuk hout.
Zinnen die op vragen lijken
Als een zin met een werkwoord begint, wil dat nog niet zeggen dat het een vraagzin is.
De zin hieronder is geen vraag.
Heb je een kwartier gewacht, dan mag je weggaan.
De zin lijkt op deze vraag: Heb je een kwartier gewacht?
De volgende zin is ook geen vraag. Het gaat hier om de zogenaamde gebiedende wijs. Er
wordt hier een opdracht gegeven.
Bel de bakker.
De zinnen die je net gelezen hebt kunnen herschreven worden zodat ze niet meer op vragen lijken.
Als je een kwartier hebt gewacht, dan mag je weggaan.
Ik wil dat je de bakker belt.
naar boven
|