Cursus Nederlands »
Andere onderwerpen » Werkwoordenlijst
Lijst met Nederlandse werkwoorden
Uitleg
Waar hij staat, kun je ook ze (enkelvoud), zij (enkelvoud) of het invullen.
Waar je (enkelvoud) staat, kun je kiezen tussen je (enkelvoud),
jij (enkelvoud) en u (enkelvoud).
Het woord u is formeel en kan ook in het meervoud gebruikt worden. Dan wordt het ook als het woord je vervoegt.
Er is een verschil tussen u en je in de tegenwoordige tijd als
het werkwoord ervoor staat. Voorbeeld: “je bent” verliest een t als het werkwoord
eerst komt: “ben je”. Maar “u bent” en “bent u” hebben zoals verwacht allebei een t.
Als je de nadruk op je, ze, of we wil leggen, gebruik dan jij, zij of wij.
Belangrijke werkwoorden
zijn
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ben | ik was | ik ben geweest | ik was geweest
| je bent | je was | je bent geweest | je was geweest
| hij is | hij was | hij is geweest | hij was geweest
| we zijn | we waren | we zijn geweest | we waren geweest
| jullie zijn | jullie waren | jullie zijn geweest | jullie waren geweest
| ze zijn | ze waren | ze zijn geweest | ze waren geweest
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zijn | ik zou zijn | ik zal zijn geweest | ik zou zijn geweest
| je zult zijn | je zou zijn | je zult zijn geweest | je zou zijn geweest
| hij zal zijn | hij zou zijn | hij zal zijn geweest | hij zou zijn geweest
| we zullen zijn | we zouden zijn | we zullen zijn geweest | we zouden zijn geweest
| jullie zullen zijn | jullie zouden zijn | jullie zullen zijn geweest | jullie zouden zijn geweest
| ze zullen zijn | ze zouden zijn | ze zullen zijn geweest | ze zouden zijn geweest
|
hebben
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik heb | ik had | ik heb gehad | ik had gehad
| je hebt | je had | je hebt gehad | je had gehad
| hij heeft | hij had | hij heeft gehad | hij had gehad
| we hebben | we hadden | we hebben gehad | we hadden gehad
| jullie hebben | jullie hadden | jullie hebben gehad | jullie hadden gehad
| ze hebben | ze hadden | ze hebben gehad | ze hadden gehad
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal hebben | ik zou hebben | ik zal hebben gehad | ik zou hebben gehad
| je zult hebben | je zou hebben | je zult hebben gehad | je zou hebben gehad
| hij zal hebben | hij zou hebben | hij zal hebben gehad | hij zou hebben gehad
| we zullen hebben | we zouden hebben | we zullen hebben gehad | we zouden hebben gehad
| jullie zullen hebben | jullie zouden hebben | jullie zullen hebben gehad | jullie zouden hebben gehad
| ze zullen hebben | ze zouden hebben | ze zullen hebben gehad | ze zouden hebben gehad
|
zullen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd
| ik zal | ik zou
| je zult | je zou
| hij zal | hij zou
| we zullen | we zouden
| jullie zullen | jullie zouden
| ze zullen | ze zouden
|
Andere werkwoorden
aankomen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kom aan | ik kwam aan | ik ben aangekomen | ik was aangekomen
| je komt aan | je kwam aan | je bent aangekomen | je was aangekomen
| hij komt aan | hij kwam aan | hij is aangekomen | hij was aangekomen
| we komen aan | we kwamen aan | we zijn aangekomen | we waren aangekomen
| jullie komen aan | jullie kwamen aan | jullie zijn aangekomen | jullie waren aangekomen
| ze komen aan | ze kwamen aan | ze zijn aangekomen | ze waren aangekomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal aankomen | ik zou aankomen | ik zal zijn aangekomen | ik zou zijn aangekomen
| je zult aankomen | je zou aankomen | je zult zijn aangekomen | je zou zijn aangekomen
| hij zal aankomen | hij zou aankomen | hij zal zijn aangekomen | hij zou zijn aangekomen
| we zullen aankomen | we zouden aankomen | we zullen zijn aangekomen | we zouden zijn aangekomen
| jullie zullen aankomen | jullie zouden aankomen | jullie zullen zijn aangekomen | jullie zouden zijn aangekomen
| ze zullen aankomen | ze zouden aankomen | ze zullen zijn aangekomen | ze zouden zijn aangekomen
|
beginnen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik begin | ik begon | ik ben begonnen | ik was begonnen
| je begint | je begon | je bent begonnen | je was begonnen
| hij begint | hij begon | hij is begonnen | hij was begonnen
| we beginnen | we begonnen | we zijn begonnen | we waren begonnen
| jullie beginnen | jullie begonnen | jullie zijn begonnen | jullie waren begonnen
| ze beginnen | ze begonnen | ze zijn begonnen | ze waren begonnen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal beginnen | ik zou beginnen | ik zal zijn begonnen | ik zou zijn begonnen
| je zult beginnen | je zou beginnen | je zult zijn begonnen | je zou zijn begonnen
| hij zal beginnen | hij zou beginnen | hij zal zijn begonnen | hij zou zijn begonnen
| we zullen beginnen | we zouden beginnen | we zullen zijn begonnen | we zouden zijn begonnen
| jullie zullen beginnen | jullie zouden beginnen | jullie zullen zijn begonnen | jullie zouden zijn begonnen
| ze zullen beginnen | ze zouden beginnen | ze zullen zijn begonnen | ze zouden zijn begonnen
|
begrijpen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik begrijp | ik begreep | ik heb begrepen | ik had begrepen
| je begrijpt | je begreep | je hebt begrepen | je had begrepen
| hij begrijpt | hij begreep | hij heeft begrepen | hij had begrepen
| we begrijpen | we begrepen | we hebben begrepen | we hadden begrepen
| jullie begrijpen | jullie begrepen | jullie hebben begrepen | jullie hadden begrepen
| ze begrijpen | ze begrepen | ze hebben begrepen | ze hadden begrepen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal begrijpen | ik zou begrijpen | ik zal hebben begrepen | ik zou hebben begrepen
| je zult begrijpen | je zou begrijpen | je zult hebben begrepen | je zou hebben begrepen
| hij zal begrijpen | hij zou begrijpen | hij zal hebben begrepen | hij zou hebben begrepen
| we zullen begrijpen | we zouden begrijpen | we zullen hebben begrepen | we zouden hebben begrepen
| jullie zullen begrijpen | jullie zouden begrijpen | jullie zullen hebben begrepen | jullie zouden hebben begrepen
| ze zullen begrijpen | ze zouden begrijpen | ze zullen hebben begrepen | ze zouden hebben begrepen
|
bellen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik bel | ik belde | ik heb gebeld | ik had gebeld
| je belt | je belde | je hebt gebeld | je had gebeld
| hij belt | hij belde | hij heeft gebeld | hij had gebeld
| we bellen | we belden | we hebben gebeld | we hadden gebeld
| jullie bellen | jullie belden | jullie hebben gebeld | jullie hadden gebeld
| ze bellen | ze belden | ze hebben gebeld | ze hadden gebeld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal bellen | ik zou bellen | ik zal hebben gebeld | ik zou hebben gebeld
| je zult bellen | je zou bellen | je zult hebben gebeld | je zou hebben gebeld
| hij zal bellen | hij zou bellen | hij zal hebben gebeld | hij zou hebben gebeld
| we zullen bellen | we zouden bellen | we zullen hebben gebeld | we zouden hebben gebeld
| jullie zullen bellen | jullie zouden bellen | jullie zullen hebben gebeld | jullie zouden hebben gebeld
| ze zullen bellen | ze zouden bellen | ze zullen hebben gebeld | ze zouden hebben gebeld
|
bereiken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik bereik | ik bereikte | ik heb bereikt | ik had bereikt
| je bereikt | je bereikte | je hebt bereikt | je had bereikt
| hij bereikt | hij bereikte | hij heeft bereikt | hij had bereikt
| we bereiken | we bereikten | we hebben bereikt | we hadden bereikt
| jullie bereiken | jullie bereikten | jullie hebben bereikt | jullie hadden bereikt
| ze bereiken | ze bereikten | ze hebben bereikt | ze hadden bereikt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal bereiken | ik zou bereiken | ik zal hebben bereikt | ik zou hebben bereikt
| je zult bereiken | je zou bereiken | je zult hebben bereikt | je zou hebben bereikt
| hij zal bereiken | hij zou bereiken | hij zal hebben bereikt | hij zou hebben bereikt
| we zullen bereiken | we zouden bereiken | we zullen hebben bereikt | we zouden hebben bereikt
| jullie zullen bereiken | jullie zouden bereiken | jullie zullen hebben bereikt | jullie zouden hebben bereikt
| ze zullen bereiken | ze zouden bereiken | ze zullen hebben bereikt | ze zouden hebben bereikt
|
beschermen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik bescherm | ik beschermde | ik heb beschermd | ik had beschermd
| je beschermt | je beschermde | je hebt beschermd | je had beschermd
| hij beschermt | hij beschermde | hij heeft beschermd | hij had beschermd
| we beschermen | we beschermden | we hebben beschermd | we hadden beschermd
| jullie beschermen | jullie beschermden | jullie hebben beschermd | jullie hadden beschermd
| ze beschermen | ze beschermden | ze hebben beschermd | ze hadden beschermd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal beschermen | ik zou beschermen | ik zal hebben beschermd | ik zou hebben beschermd
| je zult beschermen | je zou beschermen | je zult hebben beschermd | je zou hebben beschermd
| hij zal beschermen | hij zou beschermen | hij zal hebben beschermd | hij zou hebben beschermd
| we zullen beschermen | we zouden beschermen | we zullen hebben beschermd | we zouden hebben beschermd
| jullie zullen beschermen | jullie zouden beschermen | jullie zullen hebben beschermd | jullie zouden hebben beschermd
| ze zullen beschermen | ze zouden beschermen | ze zullen hebben beschermd | ze zouden hebben beschermd
|
betalen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik betaal | ik betaalde | ik heb betaald | ik had betaald
| je betaalt | je betaalde | je hebt betaald | je had betaald
| hij betaalt | hij betaalde | hij heeft betaald | hij had betaald
| we betalen | we betaalden | we hebben betaald | we hadden betaald
| jullie betalen | jullie betaalden | jullie hebben betaald | jullie hadden betaald
| ze betalen | ze betaalden | ze hebben betaald | ze hadden betaald
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal betalen | ik zou betalen | ik zal hebben betaald | ik zou hebben betaald
| je zult betalen | je zou betalen | je zult hebben betaald | je zou hebben betaald
| hij zal betalen | hij zou betalen | hij zal hebben betaald | hij zou hebben betaald
| we zullen betalen | we zouden betalen | we zullen hebben betaald | we zouden hebben betaald
| jullie zullen betalen | jullie zouden betalen | jullie zullen hebben betaald | jullie zouden hebben betaald
| ze zullen betalen | ze zouden betalen | ze zullen hebben betaald | ze zouden hebben betaald
|
bezoeken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik bezoek | ik bezocht | ik heb bezocht | ik had bezocht
| je bezoekt | je bezocht | je hebt bezocht | je had bezocht
| hij bezoekt | hij bezocht | hij heeft bezocht | hij had bezocht
| we bezoeken | we bezochten | we hebben bezocht | we hadden bezocht
| jullie bezoeken | jullie bezochten | jullie hebben bezocht | jullie hadden bezocht
| ze bezoeken | ze bezochten | ze hebben bezocht | ze hadden bezocht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal bezoeken | ik zou bezoeken | ik zal hebben bezocht | ik zou hebben bezocht
| je zult bezoeken | je zou bezoeken | je zult hebben bezocht | je zou hebben bezocht
| hij zal bezoeken | hij zou bezoeken | hij zal hebben bezocht | hij zou hebben bezocht
| we zullen bezoeken | we zouden bezoeken | we zullen hebben bezocht | we zouden hebben bezocht
| jullie zullen bezoeken | jullie zouden bezoeken | jullie zullen hebben bezocht | jullie zouden hebben bezocht
| ze zullen bezoeken | ze zouden bezoeken | ze zullen hebben bezocht | ze zouden hebben bezocht
|
bidden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik bid | ik bad | ik heb gebeden | ik had gebeden
| je bidt | je bad | je hebt gebeden | je had gebeden
| hij bidt | hij bad | hij heeft gebeden | hij had gebeden
| we bidden | we baden | we hebben gebeden | we hadden gebeden
| jullie bidden | jullie baden | jullie hebben gebeden | jullie hadden gebeden
| ze bidden | ze baden | ze hebben gebeden | ze hadden gebeden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal bidden | ik zou bidden | ik zal hebben gebeden | ik zou hebben gebeden
| je zult bidden | je zou bidden | je zult hebben gebeden | je zou hebben gebeden
| hij zal bidden | hij zou bidden | hij zal hebben gebeden | hij zou hebben gebeden
| we zullen bidden | we zouden bidden | we zullen hebben gebeden | we zouden hebben gebeden
| jullie zullen bidden | jullie zouden bidden | jullie zullen hebben gebeden | jullie zouden hebben gebeden
| ze zullen bidden | ze zouden bidden | ze zullen hebben gebeden | ze zouden hebben gebeden
|
blijven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik blijf | ik bleef | ik ben gebleven | ik was gebleven
| je blijft | je bleef | je bent gebleven | je was gebleven
| hij blijft | hij bleef | hij is gebleven | hij was gebleven
| we blijven | we bleven | we zijn gebleven | we waren gebleven
| jullie blijven | jullie bleven | jullie zijn gebleven | jullie waren gebleven
| ze blijven | ze bleven | ze zijn gebleven | ze waren gebleven
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal blijven | ik zou blijven | ik zal zijn gebleven | ik zou zijn gebleven
| je zult blijven | je zou blijven | je zult zijn gebleven | je zou zijn gebleven
| hij zal blijven | hij zou blijven | hij zal zijn gebleven | hij zou zijn gebleven
| we zullen blijven | we zouden blijven | we zullen zijn gebleven | we zouden zijn gebleven
| jullie zullen blijven | jullie zouden blijven | jullie zullen zijn gebleven | jullie zouden zijn gebleven
| ze zullen blijven | ze zouden blijven | ze zullen zijn gebleven | ze zouden zijn gebleven
|
brengen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik breng | ik bracht | ik heb gebracht | ik had gebracht
| je brengt | je bracht | je hebt gebracht | je had gebracht
| hij brengt | hij bracht | hij heeft gebracht | hij had gebracht
| we brengen | we brachten | we hebben gebracht | we hadden gebracht
| jullie brengen | jullie brachten | jullie hebben gebracht | jullie hadden gebracht
| ze brengen | ze brachten | ze hebben gebracht | ze hadden gebracht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal brengen | ik zou brengen | ik zal hebben gebracht | ik zou hebben gebracht
| je zult brengen | je zou brengen | je zult hebben gebracht | je zou hebben gebracht
| hij zal brengen | hij zou brengen | hij zal hebben gebracht | hij zou hebben gebracht
| we zullen brengen | we zouden brengen | we zullen hebben gebracht | we zouden hebben gebracht
| jullie zullen brengen | jullie zouden brengen | jullie zullen hebben gebracht | jullie zouden hebben gebracht
| ze zullen brengen | ze zouden brengen | ze zullen hebben gebracht | ze zouden hebben gebracht
|
denken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik denk | ik dacht | ik heb gedacht | ik had gedacht
| je denkt | je dacht | je hebt gedacht | je had gedacht
| hij denkt | hij dacht | hij heeft gedacht | hij had gedacht
| we denken | we dachten | we hebben gedacht | we hadden gedacht
| jullie denken | jullie dachten | jullie hebben gedacht | jullie hadden gedacht
| ze denken | ze dachten | ze hebben gedacht | ze hadden gedacht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal denken | ik zou denken | ik zal hebben gedacht | ik zou hebben gedacht
| je zult denken | je zou denken | je zult hebben gedacht | je zou hebben gedacht
| hij zal denken | hij zou denken | hij zal hebben gedacht | hij zou hebben gedacht
| we zullen denken | we zouden denken | we zullen hebben gedacht | we zouden hebben gedacht
| jullie zullen denken | jullie zouden denken | jullie zullen hebben gedacht | jullie zouden hebben gedacht
| ze zullen denken | ze zouden denken | ze zullen hebben gedacht | ze zouden hebben gedacht
|
doen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik doe | ik deed | ik heb gedaan | ik had gedaan
| je doet | je deed | je hebt gedaan | je had gedaan
| hij doet | hij deed | hij heeft gedaan | hij had gedaan
| we doen | we deden | we hebben gedaan | we hadden gedaan
| jullie doen | jullie deden | jullie hebben gedaan | jullie hadden gedaan
| ze doen | ze deden | ze hebben gedaan | ze hadden gedaan
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal doen | ik zou doen | ik zal hebben gedaan | ik zou hebben gedaan
| je zult doen | je zou doen | je zult hebben gedaan | je zou hebben gedaan
| hij zal doen | hij zou doen | hij zal hebben gedaan | hij zou hebben gedaan
| we zullen doen | we zouden doen | we zullen hebben gedaan | we zouden hebben gedaan
| jullie zullen doen | jullie zouden doen | jullie zullen hebben gedaan | jullie zouden hebben gedaan
| ze zullen doen | ze zouden doen | ze zullen hebben gedaan | ze zouden hebben gedaan
|
dragen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik draag | ik droeg | ik heb gedragen | ik had gedragen
| je draagt | je droeg | je hebt gedragen | je had gedragen
| hij draagt | hij droeg | hij heeft gedragen | hij had gedragen
| we dragen | we droegen | we hebben gedragen | we hadden gedragen
| jullie dragen | jullie droegen | jullie hebben gedragen | jullie hadden gedragen
| ze dragen | ze droegen | ze hebben gedragen | ze hadden gedragen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal dragen | ik zou dragen | ik zal hebben gedragen | ik zou hebben gedragen
| je zult dragen | je zou dragen | je zult hebben gedragen | je zou hebben gedragen
| hij zal dragen | hij zou dragen | hij zal hebben gedragen | hij zou hebben gedragen
| we zullen dragen | we zouden dragen | we zullen hebben gedragen | we zouden hebben gedragen
| jullie zullen dragen | jullie zouden dragen | jullie zullen hebben gedragen | jullie zouden hebben gedragen
| ze zullen dragen | ze zouden dragen | ze zullen hebben gedragen | ze zouden hebben gedragen
|
drinken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik drink | ik dronk | ik heb gedronken | ik had gedronken
| je drinkt | je dronk | je hebt gedronken | je had gedronken
| hij drinkt | hij dronk | hij heeft gedronken | hij had gedronken
| we drinken | we dronken | we hebben gedronken | we hadden gedronken
| jullie drinken | jullie dronken | jullie hebben gedronken | jullie hadden gedronken
| ze drinken | ze dronken | ze hebben gedronken | ze hadden gedronken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal drinken | ik zou drinken | ik zal hebben gedronken | ik zou hebben gedronken
| je zult drinken | je zou drinken | je zult hebben gedronken | je zou hebben gedronken
| hij zal drinken | hij zou drinken | hij zal hebben gedronken | hij zou hebben gedronken
| we zullen drinken | we zouden drinken | we zullen hebben gedronken | we zouden hebben gedronken
| jullie zullen drinken | jullie zouden drinken | jullie zullen hebben gedronken | jullie zouden hebben gedronken
| ze zullen drinken | ze zouden drinken | ze zullen hebben gedronken | ze zouden hebben gedronken
|
eten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik eet | ik at | ik heb gegeten | ik had gegeten
| je eet | je at | je hebt gegeten | je had gegeten
| hij eet | hij at | hij heeft gegeten | hij had gegeten
| we eten | we aten | we hebben gegeten | we hadden gegeten
| jullie eten | jullie aten | jullie hebben gegeten | jullie hadden gegeten
| ze eten | ze aten | ze hebben gegeten | ze hadden gegeten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal eten | ik zou eten | ik zal hebben gegeten | ik zou hebben gegeten
| je zult eten | je zou eten | je zult hebben gegeten | je zou hebben gegeten
| hij zal eten | hij zou eten | hij zal hebben gegeten | hij zou hebben gegeten
| we zullen eten | we zouden eten | we zullen hebben gegeten | we zouden hebben gegeten
| jullie zullen eten | jullie zouden eten | jullie zullen hebben gegeten | jullie zouden hebben gegeten
| ze zullen eten | ze zouden eten | ze zullen hebben gegeten | ze zouden hebben gegeten
|
faxen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik fax | ik faxte | ik heb gefaxt | ik had gefaxt
| je faxt | je faxte | je hebt gefaxt | je had gefaxt
| hij faxt | hij faxte | hij heeft gefaxt | hij had gefaxt
| we faxen | we faxten | we hebben gefaxt | we hadden gefaxt
| jullie faxen | jullie faxten | jullie hebben gefaxt | jullie hadden gefaxt
| ze faxen | ze faxten | ze hebben gefaxt | ze hadden gefaxt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal faxen | ik zou faxen | ik zal hebben gefaxt | ik zou hebben gefaxt
| je zult faxen | je zou faxen | je zult hebben gefaxt | je zou hebben gefaxt
| hij zal faxen | hij zou faxen | hij zal hebben gefaxt | hij zou hebben gefaxt
| we zullen faxen | we zouden faxen | we zullen hebben gefaxt | we zouden hebben gefaxt
| jullie zullen faxen | jullie zouden faxen | jullie zullen hebben gefaxt | jullie zouden hebben gefaxt
| ze zullen faxen | ze zouden faxen | ze zullen hebben gefaxt | ze zouden hebben gefaxt
|
gaan
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ga | ik ging | ik ben gegaan | ik was gegaan
| je gaat | je ging | je bent gegaan | je was gegaan
| hij gaat | hij ging | hij is gegaan | hij was gegaan
| we gaan | we gingen | we zijn gegaan | we waren gegaan
| jullie gaan | jullie gingen | jullie zijn gegaan | jullie waren gegaan
| ze gaan | ze gingen | ze zijn gegaan | ze waren gegaan
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal gaan | ik zou gaan | ik zal zijn gegaan | ik zou zijn gegaan
| je zult gaan | je zou gaan | je zult zijn gegaan | je zou zijn gegaan
| hij zal gaan | hij zou gaan | hij zal zijn gegaan | hij zou zijn gegaan
| we zullen gaan | we zouden gaan | we zullen zijn gegaan | we zouden zijn gegaan
| jullie zullen gaan | jullie zouden gaan | jullie zullen zijn gegaan | jullie zouden zijn gegaan
| ze zullen gaan | ze zouden gaan | ze zullen zijn gegaan | ze zouden zijn gegaan
|
gebeuren
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| het gebeurt | het gebeurde | het is gebeurd | het was gebeurd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| het zal gebeuren | het zou gebeuren | het zal zijn gebeurd | het zou zijn gebeurd
|
gebruiken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik gebruik | ik gebruikte | ik heb gebruikt | ik had gebruikt
| je gebruikt | je gebruikte | je hebt gebruikt | je had gebruikt
| hij gebruikt | hij gebruikte | hij heeft gebruikt | hij had gebruikt
| we gebruiken | we gebruikten | we hebben gebruikt | we hadden gebruikt
| jullie gebruiken | jullie gebruikten | jullie hebben gebruikt | jullie hadden gebruikt
| ze gebruiken | ze gebruikten | ze hebben gebruikt | ze hadden gebruikt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal gebruiken | ik zou gebruiken | ik zal hebben gebruikt | ik zou hebben gebruikt
| je zult gebruiken | je zou gebruiken | je zult hebben gebruikt | je zou hebben gebruikt
| hij zal gebruiken | hij zou gebruiken | hij zal hebben gebruikt | hij zou hebben gebruikt
| we zullen gebruiken | we zouden gebruiken | we zullen hebben gebruikt | we zouden hebben gebruikt
| jullie zullen gebruiken | jullie zouden gebruiken | jullie zullen hebben gebruikt | jullie zouden hebben gebruikt
| ze zullen gebruiken | ze zouden gebruiken | ze zullen hebben gebruikt | ze zouden hebben gebruikt
|
gehoorzamen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik gehoorzaam | ik gehoorzaamde | ik heb gehoorzaamd | ik had gehoorzaamd
| je gehoorzaamt | je gehoorzaamde | je hebt gehoorzaamd | je had gehoorzaamd
| hij gehoorzaamt | hij gehoorzaamde | hij heeft gehoorzaamd | hij had gehoorzaamd
| we gehoorzamen | we gehoorzaamden | we hebben gehoorzaamd | we hadden gehoorzaamd
| jullie gehoorzamen | jullie gehoorzaamden | jullie hebben gehoorzaamd | jullie hadden gehoorzaamd
| ze gehoorzamen | ze gehoorzaamden | ze hebben gehoorzaamd | ze hadden gehoorzaamd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal gehoorzamen | ik zou gehoorzamen | ik zal hebben gehoorzaamd | ik zou hebben gehoorzaamd
| je zult gehoorzamen | je zou gehoorzamen | je zult hebben gehoorzaamd | je zou hebben gehoorzaamd
| hij zal gehoorzamen | hij zou gehoorzamen | hij zal hebben gehoorzaamd | hij zou hebben gehoorzaamd
| we zullen gehoorzamen | we zouden gehoorzamen | we zullen hebben gehoorzaamd | we zouden hebben gehoorzaamd
| jullie zullen gehoorzamen | jullie zouden gehoorzamen | jullie zullen hebben gehoorzaamd | jullie zouden hebben gehoorzaamd
| ze zullen gehoorzamen | ze zouden gehoorzamen | ze zullen hebben gehoorzaamd | ze zouden hebben gehoorzaamd
|
geloven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik geloof | ik geloofde | ik heb geloofd | ik had geloofd
| je gelooft | je geloofde | je hebt geloofd | je had geloofd
| hij gelooft | hij geloofde | hij heeft geloofd | hij had geloofd
| we geloven | we geloofden | we hebben geloofd | we hadden geloofd
| jullie geloven | jullie geloofden | jullie hebben geloofd | jullie hadden geloofd
| ze geloven | ze geloofden | ze hebben geloofd | ze hadden geloofd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal geloven | ik zou geloven | ik zal hebben geloofd | ik zou hebben geloofd
| je zult geloven | je zou geloven | je zult hebben geloofd | je zou hebben geloofd
| hij zal geloven | hij zou geloven | hij zal hebben geloofd | hij zou hebben geloofd
| we zullen geloven | we zouden geloven | we zullen hebben geloofd | we zouden hebben geloofd
| jullie zullen geloven | jullie zouden geloven | jullie zullen hebben geloofd | jullie zouden hebben geloofd
| ze zullen geloven | ze zouden geloven | ze zullen hebben geloofd | ze zouden hebben geloofd
|
genieten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik geniet | ik genoot | ik heb genoten | ik had genoten
| je geniet | je genoot | je hebt genoten | je had genoten
| hij geniet | hij genoot | hij heeft genoten | hij had genoten
| we genieten | we genoten | we hebben genoten | we hadden genoten
| jullie genieten | jullie genoten | jullie hebben genoten | jullie hadden genoten
| ze genieten | ze genoten | ze hebben genoten | ze hadden genoten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal genieten | ik zou genieten | ik zal hebben genoten | ik zou hebben genoten
| je zult genieten | je zou genieten | je zult hebben genoten | je zou hebben genoten
| hij zal genieten | hij zou genieten | hij zal hebben genoten | hij zou hebben genoten
| we zullen genieten | we zouden genieten | we zullen hebben genoten | we zouden hebben genoten
| jullie zullen genieten | jullie zouden genieten | jullie zullen hebben genoten | jullie zouden hebben genoten
| ze zullen genieten | ze zouden genieten | ze zullen hebben genoten | ze zouden hebben genoten
|
geven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik geef | ik gaf | ik heb gegeven | ik had gegeven
| je geeft | je gaf | je hebt gegeven | je had gegeven
| hij geeft | hij gaf | hij heeft gegeven | hij had gegeven
| we geven | we gaven | we hebben gegeven | we hadden gegeven
| jullie geven | jullie gaven | jullie hebben gegeven | jullie hadden gegeven
| ze geven | ze gaven | ze hebben gegeven | ze hadden gegeven
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal geven | ik zou geven | ik zal hebben gegeven | ik zou hebben gegeven
| je zult geven | je zou geven | je zult hebben gegeven | je zou hebben gegeven
| hij zal geven | hij zou geven | hij zal hebben gegeven | hij zou hebben gegeven
| we zullen geven | we zouden geven | we zullen hebben gegeven | we zouden hebben gegeven
| jullie zullen geven | jullie zouden geven | jullie zullen hebben gegeven | jullie zouden hebben gegeven
| ze zullen geven | ze zouden geven | ze zullen hebben gegeven | ze zouden hebben gegeven
|
glijden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik glijd | ik gleed | ik ben gegleden | ik was gegleden
| je glijdt | je gleed | je bent gegleden | je was gegleden
| hij glijdt | hij gleed | hij is gegleden | hij was gegleden
| we glijden | we gleden | we zijn gegleden | we waren gegleden
| jullie glijden | jullie gleden | jullie zijn gegleden | jullie waren gegleden
| ze glijden | ze gleden | ze zijn gegleden | ze waren gegleden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal glijden | ik zou glijden | ik zal zijn gegleden | ik zou zijn gegleden
| je zult glijden | je zou glijden | je zult zijn gegleden | je zou zijn gegleden
| hij zal glijden | hij zou glijden | hij zal zijn gegleden | hij zou zijn gegleden
| we zullen glijden | we zouden glijden | we zullen zijn gegleden | we zouden zijn gegleden
| jullie zullen glijden | jullie zouden glijden | jullie zullen zijn gegleden | jullie zouden zijn gegleden
| ze zullen glijden | ze zouden glijden | ze zullen zijn gegleden | ze zouden zijn gegleden
|
gooien
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik gooi | ik gooide | ik heb gegooid | ik had gegooid
| je gooit | je gooide | je hebt gegooid | je had gegooid
| hij gooit | hij gooide | hij heeft gegooid | hij had gegooid
| we gooien | we gooiden | we hebben gegooid | we hadden gegooid
| jullie gooien | jullie gooiden | jullie hebben gegooid | jullie hadden gegooid
| ze gooien | ze gooiden | ze hebben gegooid | ze hadden gegooid
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal gooien | ik zou gooien | ik zal hebben gegooid | ik zou hebben gegooid
| je zult gooien | je zou gooien | je zult hebben gegooid | je zou hebben gegooid
| hij zal gooien | hij zou gooien | hij zal hebben gegooid | hij zou hebben gegooid
| we zullen gooien | we zouden gooien | we zullen hebben gegooid | we zouden hebben gegooid
| jullie zullen gooien | jullie zouden gooien | jullie zullen hebben gegooid | jullie zouden hebben gegooid
| ze zullen gooien | ze zouden gooien | ze zullen hebben gegooid | ze zouden hebben gegooid
|
halen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik haal | ik haalde | ik heb gehaald | ik had gehaald
| je haalt | je haalde | je hebt gehaald | je had gehaald
| hij haalt | hij haalde | hij heeft gehaald | hij had gehaald
| we halen | we haalden | we hebben gehaald | we hadden gehaald
| jullie halen | jullie haalden | jullie hebben gehaald | jullie hadden gehaald
| ze halen | ze haalden | ze hebben gehaald | ze hadden gehaald
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal halen | ik zou halen | ik zal hebben gehaald | ik zou hebben gehaald
| je zult halen | je zou halen | je zult hebben gehaald | je zou hebben gehaald
| hij zal halen | hij zou halen | hij zal hebben gehaald | hij zou hebben gehaald
| we zullen halen | we zouden halen | we zullen hebben gehaald | we zouden hebben gehaald
| jullie zullen halen | jullie zouden halen | jullie zullen hebben gehaald | jullie zouden hebben gehaald
| ze zullen halen | ze zouden halen | ze zullen hebben gehaald | ze zouden hebben gehaald
|
hangen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik hang | ik hing | ik heb gehangen | ik had gehangen
| je hangt | je hing | je hebt gehangen | je had gehangen
| hij hangt | hij hing | hij heeft gehangen | hij had gehangen
| we hangen | we hingen | we hebben gehangen | we hadden gehangen
| jullie hangen | jullie hingen | jullie hebben gehangen | jullie hadden gehangen
| ze hangen | ze hingen | ze hebben gehangen | ze hadden gehangen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal hangen | ik zou hangen | ik zal hebben gehangen | ik zou hebben gehangen
| je zult hangen | je zou hangen | je zult hebben gehangen | je zou hebben gehangen
| hij zal hangen | hij zou hangen | hij zal hebben gehangen | hij zou hebben gehangen
| we zullen hangen | we zouden hangen | we zullen hebben gehangen | we zouden hebben gehangen
| jullie zullen hangen | jullie zouden hangen | jullie zullen hebben gehangen | jullie zouden hebben gehangen
| ze zullen hangen | ze zouden hangen | ze zullen hebben gehangen | ze zouden hebben gehangen
|
helpen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik help | ik hielp | ik heb geholpen | ik had geholpen
| je helpt | je hielp | je hebt geholpen | je had geholpen
| hij helpt | hij hielp | hij heeft geholpen | hij had geholpen
| we helpen | we hielpen | we hebben geholpen | we hadden geholpen
| jullie helpen | jullie hielpen | jullie hebben geholpen | jullie hadden geholpen
| ze helpen | ze hielpen | ze hebben geholpen | ze hadden geholpen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal helpen | ik zou helpen | ik zal hebben geholpen | ik zou hebben geholpen
| je zult helpen | je zou helpen | je zult hebben geholpen | je zou hebben geholpen
| hij zal helpen | hij zou helpen | hij zal hebben geholpen | hij zou hebben geholpen
| we zullen helpen | we zouden helpen | we zullen hebben geholpen | we zouden hebben geholpen
| jullie zullen helpen | jullie zouden helpen | jullie zullen hebben geholpen | jullie zouden hebben geholpen
| ze zullen helpen | ze zouden helpen | ze zullen hebben geholpen | ze zouden hebben geholpen
|
herkennen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik herken | ik herkende | ik heb herkend | ik had herkend
| je herkent | je herkende | je hebt herkend | je had herkend
| hij herkent | hij herkende | hij heeft herkend | hij had herkend
| we herkennen | we herkenden | we hebben herkend | we hadden herkend
| jullie herkennen | jullie herkenden | jullie hebben herkend | jullie hadden herkend
| ze herkennen | ze herkenden | ze hebben herkend | ze hadden herkend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal herkennen | ik zou herkennen | ik zal hebben herkend | ik zou hebben herkend
| je zult herkennen | je zou herkennen | je zult hebben herkend | je zou hebben herkend
| hij zal herkennen | hij zou herkennen | hij zal hebben herkend | hij zou hebben herkend
| we zullen herkennen | we zouden herkennen | we zullen hebben herkend | we zouden hebben herkend
| jullie zullen herkennen | jullie zouden herkennen | jullie zullen hebben herkend | jullie zouden hebben herkend
| ze zullen herkennen | ze zouden herkennen | ze zullen hebben herkend | ze zouden hebben herkend
|
horen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik hoor | ik hoorde | ik heb gehoord | ik had gehoord
| je hoort | je hoorde | je hebt gehoord | je had gehoord
| hij hoort | hij hoorde | hij heeft gehoord | hij had gehoord
| we horen | we hoorden | we hebben gehoord | we hadden gehoord
| jullie horen | jullie hoorden | jullie hebben gehoord | jullie hadden gehoord
| ze horen | ze hoorden | ze hebben gehoord | ze hadden gehoord
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal horen | ik zou horen | ik zal hebben gehoord | ik zou hebben gehoord
| je zult horen | je zou horen | je zult hebben gehoord | je zou hebben gehoord
| hij zal horen | hij zou horen | hij zal hebben gehoord | hij zou hebben gehoord
| we zullen horen | we zouden horen | we zullen hebben gehoord | we zouden hebben gehoord
| jullie zullen horen | jullie zouden horen | jullie zullen hebben gehoord | jullie zouden hebben gehoord
| ze zullen horen | ze zouden horen | ze zullen hebben gehoord | ze zouden hebben gehoord
|
houden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik houd | ik hield | ik heb gehouden | ik had gehouden
| je houdt | je hield | je hebt gehouden | je had gehouden
| hij houdt | hij hield | hij heeft gehouden | hij had gehouden
| we houden | we hielden | we hebben gehouden | we hadden gehouden
| jullie houden | jullie hielden | jullie hebben gehouden | jullie hadden gehouden
| ze houden | ze hielden | ze hebben gehouden | ze hadden gehouden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal houden | ik zou houden | ik zal hebben gehouden | ik zou hebben gehouden
| je zult houden | je zou houden | je zult hebben gehouden | je zou hebben gehouden
| hij zal houden | hij zou houden | hij zal hebben gehouden | hij zou hebben gehouden
| we zullen houden | we zouden houden | we zullen hebben gehouden | we zouden hebben gehouden
| jullie zullen houden | jullie zouden houden | jullie zullen hebben gehouden | jullie zouden hebben gehouden
| ze zullen houden | ze zouden houden | ze zullen hebben gehouden | ze zouden hebben gehouden
|
huilen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik huil | ik huilde | ik heb gehuild | ik had gehuild
| je huilt | je huilde | je hebt gehuild | je had gehuild
| hij huilt | hij huilde | hij heeft gehuild | hij had gehuild
| we huilen | we huilden | we hebben gehuild | we hadden gehuild
| jullie huilen | jullie huilden | jullie hebben gehuild | jullie hadden gehuild
| ze huilen | ze huilden | ze hebben gehuild | ze hadden gehuild
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal huilen | ik zou huilen | ik zal hebben gehuild | ik zou hebben gehuild
| je zult huilen | je zou huilen | je zult hebben gehuild | je zou hebben gehuild
| hij zal huilen | hij zou huilen | hij zal hebben gehuild | hij zou hebben gehuild
| we zullen huilen | we zouden huilen | we zullen hebben gehuild | we zouden hebben gehuild
| jullie zullen huilen | jullie zouden huilen | jullie zullen hebben gehuild | jullie zouden hebben gehuild
| ze zullen huilen | ze zouden huilen | ze zullen hebben gehuild | ze zouden hebben gehuild
|
kennen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ken | ik kende | ik heb gekend | ik had gekend
| je kent | je kende | je hebt gekend | je had gekend
| hij kent | hij kende | hij heeft gekend | hij had gekend
| we kennen | we kenden | we hebben gekend | we hadden gekend
| jullie kennen | jullie kenden | jullie hebben gekend | jullie hadden gekend
| ze kennen | ze kenden | ze hebben gekend | ze hadden gekend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kennen | ik zou kennen | ik zal hebben gekend | ik zou hebben gekend
| je zult kennen | je zou kennen | je zult hebben gekend | je zou hebben gekend
| hij zal kennen | hij zou kennen | hij zal hebben gekend | hij zou hebben gekend
| we zullen kennen | we zouden kennen | we zullen hebben gekend | we zouden hebben gekend
| jullie zullen kennen | jullie zouden kennen | jullie zullen hebben gekend | jullie zouden hebben gekend
| ze zullen kennen | ze zouden kennen | ze zullen hebben gekend | ze zouden hebben gekend
|
kiezen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kies | ik koos | ik heb gekozen | ik had gekozen
| je kiest | je koos | je hebt gekozen | je had gekozen
| hij kiest | hij koos | hij heeft gekozen | hij had gekozen
| we kiezen | we kozen | we hebben gekozen | we hadden gekozen
| jullie kiezen | jullie kozen | jullie hebben gekozen | jullie hadden gekozen
| ze kiezen | ze kozen | ze hebben gekozen | ze hadden gekozen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kiezen | ik zou kiezen | ik zal hebben gekozen | ik zou hebben gekozen
| je zult kiezen | je zou kiezen | je zult hebben gekozen | je zou hebben gekozen
| hij zal kiezen | hij zou kiezen | hij zal hebben gekozen | hij zou hebben gekozen
| we zullen kiezen | we zouden kiezen | we zullen hebben gekozen | we zouden hebben gekozen
| jullie zullen kiezen | jullie zouden kiezen | jullie zullen hebben gekozen | jullie zouden hebben gekozen
| ze zullen kiezen | ze zouden kiezen | ze zullen hebben gekozen | ze zouden hebben gekozen
|
kijken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kijk | ik keek | ik heb gekeken | ik had gekeken
| je kijkt | je keek | je hebt gekeken | je had gekeken
| hij kijkt | hij keek | hij heeft gekeken | hij had gekeken
| we kijken | we keken | we hebben gekeken | we hadden gekeken
| jullie kijken | jullie keken | jullie hebben gekeken | jullie hadden gekeken
| ze kijken | ze keken | ze hebben gekeken | ze hadden gekeken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kijken | ik zou kijken | ik zal hebben gekeken | ik zou hebben gekeken
| je zult kijken | je zou kijken | je zult hebben gekeken | je zou hebben gekeken
| hij zal kijken | hij zou kijken | hij zal hebben gekeken | hij zou hebben gekeken
| we zullen kijken | we zouden kijken | we zullen hebben gekeken | we zouden hebben gekeken
| jullie zullen kijken | jullie zouden kijken | jullie zullen hebben gekeken | jullie zouden hebben gekeken
| ze zullen kijken | ze zouden kijken | ze zullen hebben gekeken | ze zouden hebben gekeken
|
komen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kom | ik kwam | ik ben gekomen | ik was gekomen
| je komt | je kwam | je bent gekomen | je was gekomen
| hij komt | hij kwam | hij is gekomen | hij was gekomen
| we komen | we kwamen | we zijn gekomen | we waren gekomen
| jullie komen | jullie kwamen | jullie zijn gekomen | jullie waren gekomen
| ze komen | ze kwamen | ze zijn gekomen | ze waren gekomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal komen | ik zou komen | ik zal zijn gekomen | ik zou zijn gekomen
| je zult komen | je zou komen | je zult zijn gekomen | je zou zijn gekomen
| hij zal komen | hij zou komen | hij zal zijn gekomen | hij zou zijn gekomen
| we zullen komen | we zouden komen | we zullen zijn gekomen | we zouden zijn gekomen
| jullie zullen komen | jullie zouden komen | jullie zullen zijn gekomen | jullie zouden zijn gekomen
| ze zullen komen | ze zouden komen | ze zullen zijn gekomen | ze zouden zijn gekomen
|
kopen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik koop | ik kocht | ik heb gekocht | ik had gekocht
| je koopt | je kocht | je hebt gekocht | je had gekocht
| hij koopt | hij kocht | hij heeft gekocht | hij had gekocht
| we kopen | we kochten | we hebben gekocht | we hadden gekocht
| jullie kopen | jullie kochten | jullie hebben gekocht | jullie hadden gekocht
| ze kopen | ze kochten | ze hebben gekocht | ze hadden gekocht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kopen | ik zou kopen | ik zal hebben gekocht | ik zou hebben gekocht
| je zult kopen | je zou kopen | je zult hebben gekocht | je zou hebben gekocht
| hij zal kopen | hij zou kopen | hij zal hebben gekocht | hij zou hebben gekocht
| we zullen kopen | we zouden kopen | we zullen hebben gekocht | we zouden hebben gekocht
| jullie zullen kopen | jullie zouden kopen | jullie zullen hebben gekocht | jullie zouden hebben gekocht
| ze zullen kopen | ze zouden kopen | ze zullen hebben gekocht | ze zouden hebben gekocht
|
kosten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kost | ik kostte | ik heb gekost | ik had gekost
| je kost | je kostte | je hebt gekost | je had gekost
| hij kost | hij kostte | hij heeft gekost | hij had gekost
| we kosten | we kostten | we hebben gekost | we hadden gekost
| jullie kosten | jullie kostten | jullie hebben gekost | jullie hadden gekost
| ze kosten | ze kostten | ze hebben gekost | ze hadden gekost
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kosten | ik zou kosten | ik zal hebben gekost | ik zou hebben gekost
| je zult kosten | je zou kosten | je zult hebben gekost | je zou hebben gekost
| hij zal kosten | hij zou kosten | hij zal hebben gekost | hij zou hebben gekost
| we zullen kosten | we zouden kosten | we zullen hebben gekost | we zouden hebben gekost
| jullie zullen kosten | jullie zouden kosten | jullie zullen hebben gekost | jullie zouden hebben gekost
| ze zullen kosten | ze zouden kosten | ze zullen hebben gekost | ze zouden hebben gekost
|
krijgen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik krijg | ik kreeg | ik heb gekregen | ik had gekregen
| je krijgt | je kreeg | je hebt gekregen | je had gekregen
| hij krijgt | hij kreeg | hij heeft gekregen | hij had gekregen
| we krijgen | we kregen | we hebben gekregen | we hadden gekregen
| jullie krijgen | jullie kregen | jullie hebben gekregen | jullie hadden gekregen
| ze krijgen | ze kregen | ze hebben gekregen | ze hadden gekregen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal krijgen | ik zou krijgen | ik zal hebben gekregen | ik zou hebben gekregen
| je zult krijgen | je zou krijgen | je zult hebben gekregen | je zou hebben gekregen
| hij zal krijgen | hij zou krijgen | hij zal hebben gekregen | hij zou hebben gekregen
| we zullen krijgen | we zouden krijgen | we zullen hebben gekregen | we zouden hebben gekregen
| jullie zullen krijgen | jullie zouden krijgen | jullie zullen hebben gekregen | jullie zouden hebben gekregen
| ze zullen krijgen | ze zouden krijgen | ze zullen hebben gekregen | ze zouden hebben gekregen
|
kunnen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kan | ik kon | ik heb gekund | ik had gekund
| je kunt | je kon | je hebt gekund | je had gekund
| hij kan | hij kon | hij heeft gekund | hij had gekund
| we kunnen | we konden | we hebben gekund | we hadden gekund
| jullie kunnen | jullie konden | jullie hebben gekund | jullie hadden gekund
| ze kunnen | ze konden | ze hebben gekund | ze hadden gekund
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kunnen | ik zou kunnen | ik zal hebben gekund | ik zou hebben gekund
| je zult kunnen | je zou kunnen | je zult hebben gekund | je zou hebben gekund
| hij zal kunnen | hij zou kunnen | hij zal hebben gekund | hij zou hebben gekund
| we zullen kunnen | we zouden kunnen | we zullen hebben gekund | we zouden hebben gekund
| jullie zullen kunnen | jullie zouden kunnen | jullie zullen hebben gekund | jullie zouden hebben gekund
| ze zullen kunnen | ze zouden kunnen | ze zullen hebben gekund | ze zouden hebben gekund
|
kussen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kus | ik kuste | ik heb gekust | ik had gekust
| je kust | je kuste | je hebt gekust | je had gekust
| hij kust | hij kuste | hij heeft gekust | hij had gekust
| we kussen | we kusten | we hebben gekust | we hadden gekust
| jullie kussen | jullie kusten | jullie hebben gekust | jullie hadden gekust
| ze kussen | ze kusten | ze hebben gekust | ze hadden gekust
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal kussen | ik zou kussen | ik zal hebben gekust | ik zou hebben gekust
| je zult kussen | je zou kussen | je zult hebben gekust | je zou hebben gekust
| hij zal kussen | hij zou kussen | hij zal hebben gekust | hij zou hebben gekust
| we zullen kussen | we zouden kussen | we zullen hebben gekust | we zouden hebben gekust
| jullie zullen kussen | jullie zouden kussen | jullie zullen hebben gekust | jullie zouden hebben gekust
| ze zullen kussen | ze zouden kussen | ze zullen hebben gekust | ze zouden hebben gekust
|
lachen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik lach | ik lachte | ik heb gelachen | ik had gelachen
| je lacht | je lachte | je hebt gelachen | je had gelachen
| hij lacht | hij lachte | hij heeft gelachen | hij had gelachen
| we lachen | we lachten | we hebben gelachen | we hadden gelachen
| jullie lachen | jullie lachten | jullie hebben gelachen | jullie hadden gelachen
| ze lachen | ze lachten | ze hebben gelachen | ze hadden gelachen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal lachen | ik zou lachen | ik zal hebben gelachen | ik zou hebben gelachen
| je zult lachen | je zou lachen | je zult hebben gelachen | je zou hebben gelachen
| hij zal lachen | hij zou lachen | hij zal hebben gelachen | hij zou hebben gelachen
| we zullen lachen | we zouden lachen | we zullen hebben gelachen | we zouden hebben gelachen
| jullie zullen lachen | jullie zouden lachen | jullie zullen hebben gelachen | jullie zouden hebben gelachen
| ze zullen lachen | ze zouden lachen | ze zullen hebben gelachen | ze zouden hebben gelachen
|
laten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik laat | ik liet | ik heb gelaten | ik had gelaten
| je laat | je liet | je hebt gelaten | je had gelaten
| hij laat | hij liet | hij heeft gelaten | hij had gelaten
| we laten | we lieten | we hebben gelaten | we hadden gelaten
| jullie laten | jullie lieten | jullie hebben gelaten | jullie hadden gelaten
| ze laten | ze lieten | ze hebben gelaten | ze hadden gelaten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal laten | ik zou laten | ik zal hebben gelaten | ik zou hebben gelaten
| je zult laten | je zou laten | je zult hebben gelaten | je zou hebben gelaten
| hij zal laten | hij zou laten | hij zal hebben gelaten | hij zou hebben gelaten
| we zullen laten | we zouden laten | we zullen hebben gelaten | we zouden hebben gelaten
| jullie zullen laten | jullie zouden laten | jullie zullen hebben gelaten | jullie zouden hebben gelaten
| ze zullen laten | ze zouden laten | ze zullen hebben gelaten | ze zouden hebben gelaten
|
leggen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik leg | ik legde | ik heb gelegd | ik had gelegd
| je legt | je legde | je hebt gelegd | je had gelegd
| hij legt | hij legde | hij heeft gelegd | hij had gelegd
| we leggen | we legden | we hebben gelegd | we hadden gelegd
| jullie leggen | jullie legden | jullie hebben gelegd | jullie hadden gelegd
| ze leggen | ze legden | ze hebben gelegd | ze hadden gelegd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal leggen | ik zou leggen | ik zal hebben gelegd | ik zou hebben gelegd
| je zult leggen | je zou leggen | je zult hebben gelegd | je zou hebben gelegd
| hij zal leggen | hij zou leggen | hij zal hebben gelegd | hij zou hebben gelegd
| we zullen leggen | we zouden leggen | we zullen hebben gelegd | we zouden hebben gelegd
| jullie zullen leggen | jullie zouden leggen | jullie zullen hebben gelegd | jullie zouden hebben gelegd
| ze zullen leggen | ze zouden leggen | ze zullen hebben gelegd | ze zouden hebben gelegd
|
leiden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik leid | ik leidde | ik heb geleid | ik had geleid
| je leidt | je leidde | je hebt geleid | je had geleid
| hij leidt | hij leidde | hij heeft geleid | hij had geleid
| we leiden | we leidden | we hebben geleid | we hadden geleid
| jullie leiden | jullie leidden | jullie hebben geleid | jullie hadden geleid
| ze leiden | ze leidden | ze hebben geleid | ze hadden geleid
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal leiden | ik zou leiden | ik zal hebben geleid | ik zou hebben geleid
| je zult leiden | je zou leiden | je zult hebben geleid | je zou hebben geleid
| hij zal leiden | hij zou leiden | hij zal hebben geleid | hij zou hebben geleid
| we zullen leiden | we zouden leiden | we zullen hebben geleid | we zouden hebben geleid
| jullie zullen leiden | jullie zouden leiden | jullie zullen hebben geleid | jullie zouden hebben geleid
| ze zullen leiden | ze zouden leiden | ze zullen hebben geleid | ze zouden hebben geleid
|
leren
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik leer | ik leerde | ik heb geleerd | ik had geleerd
| je leert | je leerde | je hebt geleerd | je had geleerd
| hij leert | hij leerde | hij heeft geleerd | hij had geleerd
| we leren | we leerden | we hebben geleerd | we hadden geleerd
| jullie leren | jullie leerden | jullie hebben geleerd | jullie hadden geleerd
| ze leren | ze leerden | ze hebben geleerd | ze hadden geleerd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal leren | ik zou leren | ik zal hebben geleerd | ik zou hebben geleerd
| je zult leren | je zou leren | je zult hebben geleerd | je zou hebben geleerd
| hij zal leren | hij zou leren | hij zal hebben geleerd | hij zou hebben geleerd
| we zullen leren | we zouden leren | we zullen hebben geleerd | we zouden hebben geleerd
| jullie zullen leren | jullie zouden leren | jullie zullen hebben geleerd | jullie zouden hebben geleerd
| ze zullen leren | ze zouden leren | ze zullen hebben geleerd | ze zouden hebben geleerd
|
leven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik leef | ik leefde | ik heb geleefd | ik had geleefd
| je leeft | je leefde | je hebt geleefd | je had geleefd
| hij leeft | hij leefde | hij heeft geleefd | hij had geleefd
| we leven | we leefden | we hebben geleefd | we hadden geleefd
| jullie leven | jullie leefden | jullie hebben geleefd | jullie hadden geleefd
| ze leven | ze leefden | ze hebben geleefd | ze hadden geleefd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal leven | ik zou leven | ik zal hebben geleefd | ik zou hebben geleefd
| je zult leven | je zou leven | je zult hebben geleefd | je zou hebben geleefd
| hij zal leven | hij zou leven | hij zal hebben geleefd | hij zou hebben geleefd
| we zullen leven | we zouden leven | we zullen hebben geleefd | we zouden hebben geleefd
| jullie zullen leven | jullie zouden leven | jullie zullen hebben geleefd | jullie zouden hebben geleefd
| ze zullen leven | ze zouden leven | ze zullen hebben geleefd | ze zouden hebben geleefd
|
lezen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik lees | ik las | ik heb gelezen | ik had gelezen
| je leest | je las | je hebt gelezen | je had gelezen
| hij leest | hij las | hij heeft gelezen | hij had gelezen
| we lezen | we lazen | we hebben gelezen | we hadden gelezen
| jullie lezen | jullie lazen | jullie hebben gelezen | jullie hadden gelezen
| ze lezen | ze lazen | ze hebben gelezen | ze hadden gelezen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal lezen | ik zou lezen | ik zal hebben gelezen | ik zou hebben gelezen
| je zult lezen | je zou lezen | je zult hebben gelezen | je zou hebben gelezen
| hij zal lezen | hij zou lezen | hij zal hebben gelezen | hij zou hebben gelezen
| we zullen lezen | we zouden lezen | we zullen hebben gelezen | we zouden hebben gelezen
| jullie zullen lezen | jullie zouden lezen | jullie zullen hebben gelezen | jullie zouden hebben gelezen
| ze zullen lezen | ze zouden lezen | ze zullen hebben gelezen | ze zouden hebben gelezen
|
liggen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik lig | ik lag | ik heb gelegen | ik had gelegen
| je ligt | je lag | je hebt gelegen | je had gelegen
| hij ligt | hij lag | hij heeft gelegen | hij had gelegen
| we liggen | we lagen | we hebben gelegen | we hadden gelegen
| jullie liggen | jullie lagen | jullie hebben gelegen | jullie hadden gelegen
| ze liggen | ze lagen | ze hebben gelegen | ze hadden gelegen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal liggen | ik zou liggen | ik zal hebben gelegen | ik zou hebben gelegen
| je zult liggen | je zou liggen | je zult hebben gelegen | je zou hebben gelegen
| hij zal liggen | hij zou liggen | hij zal hebben gelegen | hij zou hebben gelegen
| we zullen liggen | we zouden liggen | we zullen hebben gelegen | we zouden hebben gelegen
| jullie zullen liggen | jullie zouden liggen | jullie zullen hebben gelegen | jullie zouden hebben gelegen
| ze zullen liggen | ze zouden liggen | ze zullen hebben gelegen | ze zouden hebben gelegen
|
lijken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik lijk | ik leek | ik heb geleken | ik had geleken
| je lijkt | je leek | je hebt geleken | je had geleken
| hij lijkt | hij leek | hij heeft geleken | hij had geleken
| we lijken | we leken | we hebben geleken | we hadden geleken
| jullie lijken | jullie leken | jullie hebben geleken | jullie hadden geleken
| ze lijken | ze leken | ze hebben geleken | ze hadden geleken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal lijken | ik zou lijken | ik zal hebben geleken | ik zou hebben geleken
| je zult lijken | je zou lijken | je zult hebben geleken | je zou hebben geleken
| hij zal lijken | hij zou lijken | hij zal hebben geleken | hij zou hebben geleken
| we zullen lijken | we zouden lijken | we zullen hebben geleken | we zouden hebben geleken
| jullie zullen lijken | jullie zouden lijken | jullie zullen hebben geleken | jullie zouden hebben geleken
| ze zullen lijken | ze zouden lijken | ze zullen hebben geleken | ze zouden hebben geleken
|
lopen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik loop | ik liep | ik heb gelopen | ik had gelopen
| je loopt | je liep | je hebt gelopen | je had gelopen
| hij loopt | hij liep | hij heeft gelopen | hij had gelopen
| we lopen | we liepen | we hebben gelopen | we hadden gelopen
| jullie lopen | jullie liepen | jullie hebben gelopen | jullie hadden gelopen
| ze lopen | ze liepen | ze hebben gelopen | ze hadden gelopen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal lopen | ik zou lopen | ik zal hebben gelopen | ik zou hebben gelopen
| je zult lopen | je zou lopen | je zult hebben gelopen | je zou hebben gelopen
| hij zal lopen | hij zou lopen | hij zal hebben gelopen | hij zou hebben gelopen
| we zullen lopen | we zouden lopen | we zullen hebben gelopen | we zouden hebben gelopen
| jullie zullen lopen | jullie zouden lopen | jullie zullen hebben gelopen | jullie zouden hebben gelopen
| ze zullen lopen | ze zouden lopen | ze zullen hebben gelopen | ze zouden hebben gelopen
|
luisteren
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik luister | ik luisterde | ik heb geluisterd | ik had geluisterd
| je luistert | je luisterde | je hebt geluisterd | je had geluisterd
| hij luistert | hij luisterde | hij heeft geluisterd | hij had geluisterd
| we luisteren | we luisterden | we hebben geluisterd | we hadden geluisterd
| jullie luisteren | jullie luisterden | jullie hebben geluisterd | jullie hadden geluisterd
| ze luisteren | ze luisterden | ze hebben geluisterd | ze hadden geluisterd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal luisteren | ik zou luisteren | ik zal hebben geluisterd | ik zou hebben geluisterd
| je zult luisteren | je zou luisteren | je zult hebben geluisterd | je zou hebben geluisterd
| hij zal luisteren | hij zou luisteren | hij zal hebben geluisterd | hij zou hebben geluisterd
| we zullen luisteren | we zouden luisteren | we zullen hebben geluisterd | we zouden hebben geluisterd
| jullie zullen luisteren | jullie zouden luisteren | jullie zullen hebben geluisterd | jullie zouden hebben geluisterd
| ze zullen luisteren | ze zouden luisteren | ze zullen hebben geluisterd | ze zouden hebben geluisterd
|
maken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik maak | ik maakte | ik heb gemaakt | ik had gemaakt
| je maakt | je maakte | je hebt gemaakt | je had gemaakt
| hij maakt | hij maakte | hij heeft gemaakt | hij had gemaakt
| we maken | we maakten | we hebben gemaakt | we hadden gemaakt
| jullie maken | jullie maakten | jullie hebben gemaakt | jullie hadden gemaakt
| ze maken | ze maakten | ze hebben gemaakt | ze hadden gemaakt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal maken | ik zou maken | ik zal hebben gemaakt | ik zou hebben gemaakt
| je zult maken | je zou maken | je zult hebben gemaakt | je zou hebben gemaakt
| hij zal maken | hij zou maken | hij zal hebben gemaakt | hij zou hebben gemaakt
| we zullen maken | we zouden maken | we zullen hebben gemaakt | we zouden hebben gemaakt
| jullie zullen maken | jullie zouden maken | jullie zullen hebben gemaakt | jullie zouden hebben gemaakt
| ze zullen maken | ze zouden maken | ze zullen hebben gemaakt | ze zouden hebben gemaakt
|
meenemen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik neem mee | ik nam mee | ik heb meegenomen | ik had meegenomen
| je neemt mee | je nam mee | je hebt meegenomen | je had meegenomen
| hij neemt mee | hij nam mee | hij heeft meegenomen | hij had meegenomen
| we nemen mee | we namen mee | we hebben meegenomen | we hadden meegenomen
| jullie nemen mee | jullie namen mee | jullie hebben meegenomen | jullie hadden meegenomen
| ze nemen mee | ze namen mee | ze hebben meegenomen | ze hadden meegenomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal meenemen | ik zou meenemen | ik zal hebben meegenomen | ik zou hebben meegenomen
| je zult meenemen | je zou meenemen | je zult hebben meegenomen | je zou hebben meegenomen
| hij zal meenemen | hij zou meenemen | hij zal hebben meegenomen | hij zou hebben meegenomen
| we zullen meenemen | we zouden meenemen | we zullen hebben meegenomen | we zouden hebben meegenomen
| jullie zullen meenemen | jullie zouden meenemen | jullie zullen hebben meegenomen | jullie zouden hebben meegenomen
| ze zullen meenemen | ze zouden meenemen | ze zullen hebben meegenomen | ze zouden hebben meegenomen
|
merken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik merk | ik merkte | ik heb gemerkt | ik had gemerkt
| je merkt | je merkte | je hebt gemerkt | je had gemerkt
| hij merkt | hij merkte | hij heeft gemerkt | hij had gemerkt
| we merken | we merkten | we hebben gemerkt | we hadden gemerkt
| jullie merken | jullie merkten | jullie hebben gemerkt | jullie hadden gemerkt
| ze merken | ze merkten | ze hebben gemerkt | ze hadden gemerkt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal merken | ik zou merken | ik zal hebben gemerkt | ik zou hebben gemerkt
| je zult merken | je zou merken | je zult hebben gemerkt | je zou hebben gemerkt
| hij zal merken | hij zou merken | hij zal hebben gemerkt | hij zou hebben gemerkt
| we zullen merken | we zouden merken | we zullen hebben gemerkt | we zouden hebben gemerkt
| jullie zullen merken | jullie zouden merken | jullie zullen hebben gemerkt | jullie zouden hebben gemerkt
| ze zullen merken | ze zouden merken | ze zullen hebben gemerkt | ze zouden hebben gemerkt
|
missen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik mis | ik miste | ik heb gemist | ik had gemist
| je mist | je miste | je hebt gemist | je had gemist
| hij mist | hij miste | hij heeft gemist | hij had gemist
| we missen | we misten | we hebben gemist | we hadden gemist
| jullie missen | jullie misten | jullie hebben gemist | jullie hadden gemist
| ze missen | ze misten | ze hebben gemist | ze hadden gemist
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal missen | ik zou missen | ik zal hebben gemist | ik zou hebben gemist
| je zult missen | je zou missen | je zult hebben gemist | je zou hebben gemist
| hij zal missen | hij zou missen | hij zal hebben gemist | hij zou hebben gemist
| we zullen missen | we zouden missen | we zullen hebben gemist | we zouden hebben gemist
| jullie zullen missen | jullie zouden missen | jullie zullen hebben gemist | jullie zouden hebben gemist
| ze zullen missen | ze zouden missen | ze zullen hebben gemist | ze zouden hebben gemist
|
moeten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik moet | ik moest | ik heb gemoeten | ik had gemoeten
| je moet | je moest | je hebt gemoeten | je had gemoeten
| hij moet | hij moest | hij heeft gemoeten | hij had gemoeten
| we moeten | we moesten | we hebben gemoeten | we hadden gemoeten
| jullie moeten | jullie moesten | jullie hebben gemoeten | jullie hadden gemoeten
| ze moeten | ze moesten | ze hebben gemoeten | ze hadden gemoeten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal moeten | ik zou moeten | ik zal hebben gemoeten | ik zou hebben gemoeten
| je zult moeten | je zou moeten | je zult hebben gemoeten | je zou hebben gemoeten
| hij zal moeten | hij zou moeten | hij zal hebben gemoeten | hij zou hebben gemoeten
| we zullen moeten | we zouden moeten | we zullen hebben gemoeten | we zouden hebben gemoeten
| jullie zullen moeten | jullie zouden moeten | jullie zullen hebben gemoeten | jullie zouden hebben gemoeten
| ze zullen moeten | ze zouden moeten | ze zullen hebben gemoeten | ze zouden hebben gemoeten
|
mogen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik mag | ik mocht | ik heb gemogen | ik had gemogen
| je mag | je mocht | je hebt gemogen | je had gemogen
| hij mag | hij mocht | hij heeft gemogen | hij had gemogen
| we mogen | we mochten | we hebben gemogen | we hadden gemogen
| jullie mogen | jullie mochten | jullie hebben gemogen | jullie hadden gemogen
| ze mogen | ze mochten | ze hebben gemogen | ze hadden gemogen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal mogen | ik zou mogen | ik zal hebben gemogen | ik zou hebben gemogen
| je zult mogen | je zou mogen | je zult hebben gemogen | je zou hebben gemogen
| hij zal mogen | hij zou mogen | hij zal hebben gemogen | hij zou hebben gemogen
| we zullen mogen | we zouden mogen | we zullen hebben gemogen | we zouden hebben gemogen
| jullie zullen mogen | jullie zouden mogen | jullie zullen hebben gemogen | jullie zouden hebben gemogen
| ze zullen mogen | ze zouden mogen | ze zullen hebben gemogen | ze zouden hebben gemogen
|
nadenken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik denk na | ik dacht na | ik heb nagedacht | ik had nagedacht
| je denkt na | je dacht na | je hebt nagedacht | je had nagedacht
| hij denkt na | hij dacht na | hij heeft nagedacht | hij had nagedacht
| we denken na | we dachten na | we hebben nagedacht | we hadden nagedacht
| jullie denken na | jullie dachten na | jullie hebben nagedacht | jullie hadden nagedacht
| ze denken na | ze dachten na | ze hebben nagedacht | ze hadden nagedacht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal nadenken | ik zou nadenken | ik zal hebben nagedacht | ik zou hebben nagedacht
| je zult nadenken | je zou nadenken | je zult hebben nagedacht | je zou hebben nagedacht
| hij zal nadenken | hij zou nadenken | hij zal hebben nagedacht | hij zou hebben nagedacht
| we zullen nadenken | we zouden nadenken | we zullen hebben nagedacht | we zouden hebben nagedacht
| jullie zullen nadenken | jullie zouden nadenken | jullie zullen hebben nagedacht | jullie zouden hebben nagedacht
| ze zullen nadenken | ze zouden nadenken | ze zullen hebben nagedacht | ze zouden hebben nagedacht
|
nemen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik neem | ik nam | ik heb genomen | ik had genomen
| je neemt | je nam | je hebt genomen | je had genomen
| hij neemt | hij nam | hij heeft genomen | hij had genomen
| we nemen | we namen | we hebben genomen | we hadden genomen
| jullie nemen | jullie namen | jullie hebben genomen | jullie hadden genomen
| ze nemen | ze namen | ze hebben genomen | ze hadden genomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal nemen | ik zou nemen | ik zal hebben genomen | ik zou hebben genomen
| je zult nemen | je zou nemen | je zult hebben genomen | je zou hebben genomen
| hij zal nemen | hij zou nemen | hij zal hebben genomen | hij zou hebben genomen
| we zullen nemen | we zouden nemen | we zullen hebben genomen | we zouden hebben genomen
| jullie zullen nemen | jullie zouden nemen | jullie zullen hebben genomen | jullie zouden hebben genomen
| ze zullen nemen | ze zouden nemen | ze zullen hebben genomen | ze zouden hebben genomen
|
noemen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik noem | ik noemde | ik heb genoemd. | ik had genoemd.
| je noemt | je noemde | je hebt genoemd. | je had genoemd.
| hij noemt | hij noemde | hij heeft genoemd. | hij had genoemd.
| we noemen | we noemden | we hebben genoemd. | we hadden genoemd.
| jullie noemen | jullie noemden | jullie hebben genoemd. | jullie hadden genoemd.
| ze noemen | ze noemden | ze hebben genoemd. | ze hadden genoemd.
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal noemen | ik zou noemen | ik zal hebben genoemd. | ik zou hebben genoemd.
| je zult noemen | je zou noemen | je zult hebben genoemd. | je zou hebben genoemd.
| hij zal noemen | hij zou noemen | hij zal hebben genoemd. | hij zou hebben genoemd.
| we zullen noemen | we zouden noemen | we zullen hebben genoemd. | we zouden hebben genoemd.
| jullie zullen noemen | jullie zouden noemen | jullie zullen hebben genoemd. | jullie zouden hebben genoemd.
| ze zullen noemen | ze zouden noemen | ze zullen hebben genoemd. | ze zouden hebben genoemd.
|
ontbijten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ontbijt | ik ontbeet | ik heb ontbeten | ik had ontbeten
| je ontbijt | je ontbeet | je hebt ontbeten | je had ontbeten
| hij ontbijt | hij ontbeet | hij heeft ontbeten | hij had ontbeten
| we ontbijten | we ontbeten | we hebben ontbeten | we hadden ontbeten
| jullie ontbijten | jullie ontbeten | jullie hebben ontbeten | jullie hadden ontbeten
| ze ontbijten | ze ontbeten | ze hebben ontbeten | ze hadden ontbeten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal ontbijten | ik zou ontbijten | ik zal hebben ontbeten | ik zou hebben ontbeten
| je zult ontbijten | je zou ontbijten | je zult hebben ontbeten | je zou hebben ontbeten
| hij zal ontbijten | hij zou ontbijten | hij zal hebben ontbeten | hij zou hebben ontbeten
| we zullen ontbijten | we zouden ontbijten | we zullen hebben ontbeten | we zouden hebben ontbeten
| jullie zullen ontbijten | jullie zouden ontbijten | jullie zullen hebben ontbeten | jullie zouden hebben ontbeten
| ze zullen ontbijten | ze zouden ontbijten | ze zullen hebben ontbeten | ze zouden hebben ontbeten
|
ontmoeten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ontmoet | ik ontmoette | ik heb ontmoet | ik had ontmoet
| je ontmoet | je ontmoette | je hebt ontmoet | je had ontmoet
| hij ontmoet | hij ontmoette | hij heeft ontmoet | hij had ontmoet
| we ontmoeten | we ontmoetten | we hebben ontmoet | we hadden ontmoet
| jullie ontmoeten | jullie ontmoetten | jullie hebben ontmoet | jullie hadden ontmoet
| ze ontmoeten | ze ontmoetten | ze hebben ontmoet | ze hadden ontmoet
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal ontmoeten | ik zou ontmoeten | ik zal hebben ontmoet | ik zou hebben ontmoet
| je zult ontmoeten | je zou ontmoeten | je zult hebben ontmoet | je zou hebben ontmoet
| hij zal ontmoeten | hij zou ontmoeten | hij zal hebben ontmoet | hij zou hebben ontmoet
| we zullen ontmoeten | we zouden ontmoeten | we zullen hebben ontmoet | we zouden hebben ontmoet
| jullie zullen ontmoeten | jullie zouden ontmoeten | jullie zullen hebben ontmoet | jullie zouden hebben ontmoet
| ze zullen ontmoeten | ze zouden ontmoeten | ze zullen hebben ontmoet | ze zouden hebben ontmoet
|
openen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik open | ik opende | ik heb geopend | ik had geopend
| je opent | je opende | je hebt geopend | je had geopend
| hij opent | hij opende | hij heeft geopend | hij had geopend
| we openen | we openden | we hebben geopend | we hadden geopend
| jullie openen | jullie openden | jullie hebben geopend | jullie hadden geopend
| ze openen | ze openden | ze hebben geopend | ze hadden geopend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal openen | ik zou openen | ik zal hebben geopend | ik zou hebben geopend
| je zult openen | je zou openen | je zult hebben geopend | je zou hebben geopend
| hij zal openen | hij zou openen | hij zal hebben geopend | hij zou hebben geopend
| we zullen openen | we zouden openen | we zullen hebben geopend | we zouden hebben geopend
| jullie zullen openen | jullie zouden openen | jullie zullen hebben geopend | jullie zouden hebben geopend
| ze zullen openen | ze zouden openen | ze zullen hebben geopend | ze zouden hebben geopend
|
pakken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik pak | ik pakte | ik heb gepakt | ik had gepakt
| je pakt | je pakte | je hebt gepakt | je had gepakt
| hij pakt | hij pakte | hij heeft gepakt | hij had gepakt
| we pakken | we pakten | we hebben gepakt | we hadden gepakt
| jullie pakken | jullie pakten | jullie hebben gepakt | jullie hadden gepakt
| ze pakken | ze pakten | ze hebben gepakt | ze hadden gepakt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal pakken | ik zou pakken | ik zal hebben gepakt | ik zou hebben gepakt
| je zult pakken | je zou pakken | je zult hebben gepakt | je zou hebben gepakt
| hij zal pakken | hij zou pakken | hij zal hebben gepakt | hij zou hebben gepakt
| we zullen pakken | we zouden pakken | we zullen hebben gepakt | we zouden hebben gepakt
| jullie zullen pakken | jullie zouden pakken | jullie zullen hebben gepakt | jullie zouden hebben gepakt
| ze zullen pakken | ze zouden pakken | ze zullen hebben gepakt | ze zouden hebben gepakt
|
passen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik pas | ik paste | ik heb gepast | ik had gepast
| je past | je paste | je hebt gepast | je had gepast
| hij past | hij paste | hij heeft gepast | hij had gepast
| we passen | we pasten | we hebben gepast | we hadden gepast
| jullie passen | jullie pasten | jullie hebben gepast | jullie hadden gepast
| ze passen | ze pasten | ze hebben gepast | ze hadden gepast
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal passen | ik zou passen | ik zal hebben gepast | ik zou hebben gepast
| je zult passen | je zou passen | je zult hebben gepast | je zou hebben gepast
| hij zal passen | hij zou passen | hij zal hebben gepast | hij zou hebben gepast
| we zullen passen | we zouden passen | we zullen hebben gepast | we zouden hebben gepast
| jullie zullen passen | jullie zouden passen | jullie zullen hebben gepast | jullie zouden hebben gepast
| ze zullen passen | ze zouden passen | ze zullen hebben gepast | ze zouden hebben gepast
|
plannen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik plan | ik plande | ik heb gepland | ik had gepland
| je plant | je plande | je hebt gepland | je had gepland
| hij plant | hij plande | hij heeft gepland | hij had gepland
| we plannen | we planden | we hebben gepland | we hadden gepland
| jullie plannen | jullie planden | jullie hebben gepland | jullie hadden gepland
| ze plannen | ze planden | ze hebben gepland | ze hadden gepland
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal plannen | ik zou plannen | ik zal hebben gepland | ik zou hebben gepland
| je zult plannen | je zou plannen | je zult hebben gepland | je zou hebben gepland
| hij zal plannen | hij zou plannen | hij zal hebben gepland | hij zou hebben gepland
| we zullen plannen | we zouden plannen | we zullen hebben gepland | we zouden hebben gepland
| jullie zullen plannen | jullie zouden plannen | jullie zullen hebben gepland | jullie zouden hebben gepland
| ze zullen plannen | ze zouden plannen | ze zullen hebben gepland | ze zouden hebben gepland
|
planten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik plant | ik plantte | ik heb geplant | ik had geplant
| je plant | je plantte | je hebt geplant | je had geplant
| hij plant | hij plantte | hij heeft geplant | hij had geplant
| we planten | we plantten | we hebben geplant | we hadden geplant
| jullie planten | jullie plantten | jullie hebben geplant | jullie hadden geplant
| ze planten | ze plantten | ze hebben geplant | ze hadden geplant
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal planten | ik zou planten | ik zal hebben geplant | ik zou hebben geplant
| je zult planten | je zou planten | je zult hebben geplant | je zou hebben geplant
| hij zal planten | hij zou planten | hij zal hebben geplant | hij zou hebben geplant
| we zullen planten | we zouden planten | we zullen hebben geplant | we zouden hebben geplant
| jullie zullen planten | jullie zouden planten | jullie zullen hebben geplant | jullie zouden hebben geplant
| ze zullen planten | ze zouden planten | ze zullen hebben geplant | ze zouden hebben geplant
|
praten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik praat | ik praatte | ik heb gepraat | ik had gepraat
| je praat | je praatte | je hebt gepraat | je had gepraat
| hij praat | hij praatte | hij heeft gepraat | hij had gepraat
| we praten | we praatten | we hebben gepraat | we hadden gepraat
| jullie praten | jullie praatten | jullie hebben gepraat | jullie hadden gepraat
| ze praten | ze praatten | ze hebben gepraat | ze hadden gepraat
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal praten | ik zou praten | ik zal hebben gepraat | ik zou hebben gepraat
| je zult praten | je zou praten | je zult hebben gepraat | je zou hebben gepraat
| hij zal praten | hij zou praten | hij zal hebben gepraat | hij zou hebben gepraat
| we zullen praten | we zouden praten | we zullen hebben gepraat | we zouden hebben gepraat
| jullie zullen praten | jullie zouden praten | jullie zullen hebben gepraat | jullie zouden hebben gepraat
| ze zullen praten | ze zouden praten | ze zullen hebben gepraat | ze zouden hebben gepraat
|
proberen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik probeer | ik probeerde | ik heb geprobeerd | ik had geprobeerd
| je probeert | je probeerde | je hebt geprobeerd | je had geprobeerd
| hij probeert | hij probeerde | hij heeft geprobeerd | hij had geprobeerd
| we proberen | we probeerden | we hebben geprobeerd | we hadden geprobeerd
| jullie proberen | jullie probeerden | jullie hebben geprobeerd | jullie hadden geprobeerd
| ze proberen | ze probeerden | ze hebben geprobeerd | ze hadden geprobeerd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal proberen | ik zou proberen | ik zal hebben geprobeerd | ik zou hebben geprobeerd
| je zult proberen | je zou proberen | je zult hebben geprobeerd | je zou hebben geprobeerd
| hij zal proberen | hij zou proberen | hij zal hebben geprobeerd | hij zou hebben geprobeerd
| we zullen proberen | we zouden proberen | we zullen hebben geprobeerd | we zouden hebben geprobeerd
| jullie zullen proberen | jullie zouden proberen | jullie zullen hebben geprobeerd | jullie zouden hebben geprobeerd
| ze zullen proberen | ze zouden proberen | ze zullen hebben geprobeerd | ze zouden hebben geprobeerd
|
racen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik race | ik racete | ik heb geracet | ik had geracet
| je racet | je racete | je hebt geracet | je had geracet
| hij racet | hij racete | hij heeft geracet | hij had geracet
| we racen | we raceten | we hebben geracet | we hadden geracet
| jullie racen | jullie raceten | jullie hebben geracet | jullie hadden geracet
| ze racen | ze raceten | ze hebben geracet | ze hadden geracet
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal racen | ik zou racen | ik zal hebben geracet | ik zou hebben geracet
| je zult racen | je zou racen | je zult hebben geracet | je zou hebben geracet
| hij zal racen | hij zou racen | hij zal hebben geracet | hij zou hebben geracet
| we zullen racen | we zouden racen | we zullen hebben geracet | we zouden hebben geracet
| jullie zullen racen | jullie zouden racen | jullie zullen hebben geracet | jullie zouden hebben geracet
| ze zullen racen | ze zouden racen | ze zullen hebben geracet | ze zouden hebben geracet
|
raken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik raak | ik raakte | ik heb geraakt | ik had geraakt
| je raakt | je raakte | je hebt geraakt | je had geraakt
| hij raakt | hij raakte | hij heeft geraakt | hij had geraakt
| we raken | we raakten | we hebben geraakt | we hadden geraakt
| jullie raken | jullie raakten | jullie hebben geraakt | jullie hadden geraakt
| ze raken | ze raakten | ze hebben geraakt | ze hadden geraakt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal raken | ik zou raken | ik zal hebben geraakt | ik zou hebben geraakt
| je zult raken | je zou raken | je zult hebben geraakt | je zou hebben geraakt
| hij zal raken | hij zou raken | hij zal hebben geraakt | hij zou hebben geraakt
| we zullen raken | we zouden raken | we zullen hebben geraakt | we zouden hebben geraakt
| jullie zullen raken | jullie zouden raken | jullie zullen hebben geraakt | jullie zouden hebben geraakt
| ze zullen raken | ze zouden raken | ze zullen hebben geraakt | ze zouden hebben geraakt
|
redden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik red | ik redde | ik heb gered | ik had gered
| je redt | je redde | je hebt gered | je had gered
| hij redt | hij redde | hij heeft gered | hij had gered
| we redden | we redden | we hebben gered | we hadden gered
| jullie redden | jullie redden | jullie hebben gered | jullie hadden gered
| ze redden | ze redden | ze hebben gered | ze hadden gered
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal redden | ik zou redden | ik zal hebben gered | ik zou hebben gered
| je zult redden | je zou redden | je zult hebben gered | je zou hebben gered
| hij zal redden | hij zou redden | hij zal hebben gered | hij zou hebben gered
| we zullen redden | we zouden redden | we zullen hebben gered | we zouden hebben gered
| jullie zullen redden | jullie zouden redden | jullie zullen hebben gered | jullie zouden hebben gered
| ze zullen redden | ze zouden redden | ze zullen hebben gered | ze zouden hebben gered
|
regenen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| het regent | het regende | het heeft geregend | het had geregend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| het zal regenen | het zou regenen | het zal hebben geregend | het zou hebben geregend
|
reizen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik reis | ik reisde | ik heb gereisd | ik had gereisd
| je reist | je reisde | je hebt gereisd | je had gereisd
| hij reist | hij reisde | hij heeft gereisd | hij had gereisd
| we reizen | we reisden | we hebben gereisd | we hadden gereisd
| jullie reizen | jullie reisden | jullie hebben gereisd | jullie hadden gereisd
| ze reizen | ze reisden | ze hebben gereisd | ze hadden gereisd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal reizen | ik zou reizen | ik zal hebben gereisd | ik zou hebben gereisd
| je zult reizen | je zou reizen | je zult hebben gereisd | je zou hebben gereisd
| hij zal reizen | hij zou reizen | hij zal hebben gereisd | hij zou hebben gereisd
| we zullen reizen | we zouden reizen | we zullen hebben gereisd | we zouden hebben gereisd
| jullie zullen reizen | jullie zouden reizen | jullie zullen hebben gereisd | jullie zouden hebben gereisd
| ze zullen reizen | ze zouden reizen | ze zullen hebben gereisd | ze zouden hebben gereisd
|
rennen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik ren | ik rende | ik heb gerend | ik had gerend
| je rent | je rende | je hebt gerend | je had gerend
| hij rent | hij rende | hij heeft gerend | hij had gerend
| we rennen | we renden | we hebben gerend | we hadden gerend
| jullie rennen | jullie renden | jullie hebben gerend | jullie hadden gerend
| ze rennen | ze renden | ze hebben gerend | ze hadden gerend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal rennen | ik zou rennen | ik zal hebben gerend | ik zou hebben gerend
| je zult rennen | je zou rennen | je zult hebben gerend | je zou hebben gerend
| hij zal rennen | hij zou rennen | hij zal hebben gerend | hij zou hebben gerend
| we zullen rennen | we zouden rennen | we zullen hebben gerend | we zouden hebben gerend
| jullie zullen rennen | jullie zouden rennen | jullie zullen hebben gerend | jullie zouden hebben gerend
| ze zullen rennen | ze zouden rennen | ze zullen hebben gerend | ze zouden hebben gerend
|
rijden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik rijd | ik reed | ik heb gereden | ik had gereden
| je rijdt | je reed | je hebt gereden | je had gereden
| hij rijdt | hij reed | hij heeft gereden | hij had gereden
| we rijden | we reden | we hebben gereden | we hadden gereden
| jullie rijden | jullie reden | jullie hebben gereden | jullie hadden gereden
| ze rijden | ze reden | ze hebben gereden | ze hadden gereden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal rijden | ik zou rijden | ik zal hebben gereden | ik zou hebben gereden
| je zult rijden | je zou rijden | je zult hebben gereden | je zou hebben gereden
| hij zal rijden | hij zou rijden | hij zal hebben gereden | hij zou hebben gereden
| we zullen rijden | we zouden rijden | we zullen hebben gereden | we zouden hebben gereden
| jullie zullen rijden | jullie zouden rijden | jullie zullen hebben gereden | jullie zouden hebben gereden
| ze zullen rijden | ze zouden rijden | ze zullen hebben gereden | ze zouden hebben gereden
|
roepen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik roep | ik riep | ik heb geroepen | ik had geroepen
| je roept | je riep | je hebt geroepen | je had geroepen
| hij roept | hij riep | hij heeft geroepen | hij had geroepen
| we roepen | we riepen | we hebben geroepen | we hadden geroepen
| jullie roepen | jullie riepen | jullie hebben geroepen | jullie hadden geroepen
| ze roepen | ze riepen | ze hebben geroepen | ze hadden geroepen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal roepen | ik zou roepen | ik zal hebben geroepen | ik zou hebben geroepen
| je zult roepen | je zou roepen | je zult hebben geroepen | je zou hebben geroepen
| hij zal roepen | hij zou roepen | hij zal hebben geroepen | hij zou hebben geroepen
| we zullen roepen | we zouden roepen | we zullen hebben geroepen | we zouden hebben geroepen
| jullie zullen roepen | jullie zouden roepen | jullie zullen hebben geroepen | jullie zouden hebben geroepen
| ze zullen roepen | ze zouden roepen | ze zullen hebben geroepen | ze zouden hebben geroepen
|
schaatsen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik schaats | ik schaatste | ik heb geschaatst | ik had geschaatst
| je schaatst | je schaatste | je hebt geschaatst | je had geschaatst
| hij schaatst | hij schaatste | hij heeft geschaatst | hij had geschaatst
| we schaatsen | we schaatsten | we hebben geschaatst | we hadden geschaatst
| jullie schaatsen | jullie schaatsten | jullie hebben geschaatst | jullie hadden geschaatst
| ze schaatsen | ze schaatsten | ze hebben geschaatst | ze hadden geschaatst
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal schaatsen | ik zou schaatsen | ik zal hebben geschaatst | ik zou hebben geschaatst
| je zult schaatsen | je zou schaatsen | je zult hebben geschaatst | je zou hebben geschaatst
| hij zal schaatsen | hij zou schaatsen | hij zal hebben geschaatst | hij zou hebben geschaatst
| we zullen schaatsen | we zouden schaatsen | we zullen hebben geschaatst | we zouden hebben geschaatst
| jullie zullen schaatsen | jullie zouden schaatsen | jullie zullen hebben geschaatst | jullie zouden hebben geschaatst
| ze zullen schaatsen | ze zouden schaatsen | ze zullen hebben geschaatst | ze zouden hebben geschaatst
|
schrijven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik schrijf | ik schreef | ik heb geschreven | ik had geschreven
| je schrijft | je schreef | je hebt geschreven | je had geschreven
| hij schrijft | hij schreef | hij heeft geschreven | hij had geschreven
| we schrijven | we schreven | we hebben geschreven | we hadden geschreven
| jullie schrijven | jullie schreven | jullie hebben geschreven | jullie hadden geschreven
| ze schrijven | ze schreven | ze hebben geschreven | ze hadden geschreven
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal schrijven | ik zou schrijven | ik zal hebben geschreven | ik zou hebben geschreven
| je zult schrijven | je zou schrijven | je zult hebben geschreven | je zou hebben geschreven
| hij zal schrijven | hij zou schrijven | hij zal hebben geschreven | hij zou hebben geschreven
| we zullen schrijven | we zouden schrijven | we zullen hebben geschreven | we zouden hebben geschreven
| jullie zullen schrijven | jullie zouden schrijven | jullie zullen hebben geschreven | jullie zouden hebben geschreven
| ze zullen schrijven | ze zouden schrijven | ze zullen hebben geschreven | ze zouden hebben geschreven
|
schrikken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik schrik | ik schrok | ik ben geschrokken | ik was geschrokken
| je schrikt | je schrok | je bent geschrokken | je was geschrokken
| hij schrikt | hij schrok | hij is geschrokken | hij was geschrokken
| we schrikken | we schrokken | we zijn geschrokken | we waren geschrokken
| jullie schrikken | jullie schrokken | jullie zijn geschrokken | jullie waren geschrokken
| ze schrikken | ze schrokken | ze zijn geschrokken | ze waren geschrokken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal schrikken | ik zou schrikken | ik zal zijn geschrokken | ik zou zijn geschrokken
| je zult schrikken | je zou schrikken | je zult zijn geschrokken | je zou zijn geschrokken
| hij zal schrikken | hij zou schrikken | hij zal zijn geschrokken | hij zou zijn geschrokken
| we zullen schrikken | we zouden schrikken | we zullen zijn geschrokken | we zouden zijn geschrokken
| jullie zullen schrikken | jullie zouden schrikken | jullie zullen zijn geschrokken | jullie zouden zijn geschrokken
| ze zullen schrikken | ze zouden schrikken | ze zullen zijn geschrokken | ze zouden zijn geschrokken
|
slapen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik slaap | ik sliep | ik heb geslapen | ik had geslapen
| je slaapt | je sliep | je hebt geslapen | je had geslapen
| hij slaapt | hij sliep | hij heeft geslapen | hij had geslapen
| we slapen | we sliepen | we hebben geslapen | we hadden geslapen
| jullie slapen | jullie sliepen | jullie hebben geslapen | jullie hadden geslapen
| ze slapen | ze sliepen | ze hebben geslapen | ze hadden geslapen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal slapen | ik zou slapen | ik zal hebben geslapen | ik zou hebben geslapen
| je zult slapen | je zou slapen | je zult hebben geslapen | je zou hebben geslapen
| hij zal slapen | hij zou slapen | hij zal hebben geslapen | hij zou hebben geslapen
| we zullen slapen | we zouden slapen | we zullen hebben geslapen | we zouden hebben geslapen
| jullie zullen slapen | jullie zouden slapen | jullie zullen hebben geslapen | jullie zouden hebben geslapen
| ze zullen slapen | ze zouden slapen | ze zullen hebben geslapen | ze zouden hebben geslapen
|
spelen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik speel | ik speelde | ik heb gespeeld | ik had gespeeld
| je speelt | je speelde | je hebt gespeeld | je had gespeeld
| hij speelt | hij speelde | hij heeft gespeeld | hij had gespeeld
| we spelen | we speelden | we hebben gespeeld | we hadden gespeeld
| jullie spelen | jullie speelden | jullie hebben gespeeld | jullie hadden gespeeld
| ze spelen | ze speelden | ze hebben gespeeld | ze hadden gespeeld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal spelen | ik zou spelen | ik zal hebben gespeeld | ik zou hebben gespeeld
| je zult spelen | je zou spelen | je zult hebben gespeeld | je zou hebben gespeeld
| hij zal spelen | hij zou spelen | hij zal hebben gespeeld | hij zou hebben gespeeld
| we zullen spelen | we zouden spelen | we zullen hebben gespeeld | we zouden hebben gespeeld
| jullie zullen spelen | jullie zouden spelen | jullie zullen hebben gespeeld | jullie zouden hebben gespeeld
| ze zullen spelen | ze zouden spelen | ze zullen hebben gespeeld | ze zouden hebben gespeeld
|
spreken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik spreek | ik sprak | ik heb gesproken | ik had gesproken
| je spreekt | je sprak | je hebt gesproken | je had gesproken
| hij spreekt | hij sprak | hij heeft gesproken | hij had gesproken
| we spreken | we spraken | we hebben gesproken | we hadden gesproken
| jullie spreken | jullie spraken | jullie hebben gesproken | jullie hadden gesproken
| ze spreken | ze spraken | ze hebben gesproken | ze hadden gesproken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal spreken | ik zou spreken | ik zal hebben gesproken | ik zou hebben gesproken
| je zult spreken | je zou spreken | je zult hebben gesproken | je zou hebben gesproken
| hij zal spreken | hij zou spreken | hij zal hebben gesproken | hij zou hebben gesproken
| we zullen spreken | we zouden spreken | we zullen hebben gesproken | we zouden hebben gesproken
| jullie zullen spreken | jullie zouden spreken | jullie zullen hebben gesproken | jullie zouden hebben gesproken
| ze zullen spreken | ze zouden spreken | ze zullen hebben gesproken | ze zouden hebben gesproken
|
staan
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik sta | ik stond | ik heb gestaan | ik had gestaan
| je staat | je stond | je hebt gestaan | je had gestaan
| hij staat | hij stond | hij heeft gestaan | hij had gestaan
| we staan | we stonden | we hebben gestaan | we hadden gestaan
| jullie staan | jullie stonden | jullie hebben gestaan | jullie hadden gestaan
| ze staan | ze stonden | ze hebben gestaan | ze hadden gestaan
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal staan | ik zou staan | ik zal hebben gestaan | ik zou hebben gestaan
| je zult staan | je zou staan | je zult hebben gestaan | je zou hebben gestaan
| hij zal staan | hij zou staan | hij zal hebben gestaan | hij zou hebben gestaan
| we zullen staan | we zouden staan | we zullen hebben gestaan | we zouden hebben gestaan
| jullie zullen staan | jullie zouden staan | jullie zullen hebben gestaan | jullie zouden hebben gestaan
| ze zullen staan | ze zouden staan | ze zullen hebben gestaan | ze zouden hebben gestaan
|
stappen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik stap | ik stapte | ik ben gestapt | ik was gestapt
| je stapt | je stapte | je bent gestapt | je was gestapt
| hij stapt | hij stapte | hij is gestapt | hij was gestapt
| we stappen | we stapten | we zijn gestapt | we waren gestapt
| jullie stappen | jullie stapten | jullie zijn gestapt | jullie waren gestapt
| ze stappen | ze stapten | ze zijn gestapt | ze waren gestapt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal stappen | ik zou stappen | ik zal zijn gestapt | ik zou zijn gestapt
| je zult stappen | je zou stappen | je zult zijn gestapt | je zou zijn gestapt
| hij zal stappen | hij zou stappen | hij zal zijn gestapt | hij zou zijn gestapt
| we zullen stappen | we zouden stappen | we zullen zijn gestapt | we zouden zijn gestapt
| jullie zullen stappen | jullie zouden stappen | jullie zullen zijn gestapt | jullie zouden zijn gestapt
| ze zullen stappen | ze zouden stappen | ze zullen zijn gestapt | ze zouden zijn gestapt
|
staren
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik staar | ik staarde | ik heb gestaard | ik had gestaard
| je staart | je staarde | je hebt gestaard | je had gestaard
| hij staart | hij staarde | hij heeft gestaard | hij had gestaard
| we staren | we staarden | we hebben gestaard | we hadden gestaard
| jullie staren | jullie staarden | jullie hebben gestaard | jullie hadden gestaard
| ze staren | ze staarden | ze hebben gestaard | ze hadden gestaard
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal staren | ik zou staren | ik zal hebben gestaard | ik zou hebben gestaard
| je zult staren | je zou staren | je zult hebben gestaard | je zou hebben gestaard
| hij zal staren | hij zou staren | hij zal hebben gestaard | hij zou hebben gestaard
| we zullen staren | we zouden staren | we zullen hebben gestaard | we zouden hebben gestaard
| jullie zullen staren | jullie zouden staren | jullie zullen hebben gestaard | jullie zouden hebben gestaard
| ze zullen staren | ze zouden staren | ze zullen hebben gestaard | ze zouden hebben gestaard
|
stellen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik stel | ik stelde | ik heb gesteld | ik had gesteld
| je stelt | je stelde | je hebt gesteld | je had gesteld
| hij stelt | hij stelde | hij heeft gesteld | hij had gesteld
| we stellen | we stelden | we hebben gesteld | we hadden gesteld
| jullie stellen | jullie stelden | jullie hebben gesteld | jullie hadden gesteld
| ze stellen | ze stelden | ze hebben gesteld | ze hadden gesteld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal stellen | ik zou stellen | ik zal hebben gesteld | ik zou hebben gesteld
| je zult stellen | je zou stellen | je zult hebben gesteld | je zou hebben gesteld
| hij zal stellen | hij zou stellen | hij zal hebben gesteld | hij zou hebben gesteld
| we zullen stellen | we zouden stellen | we zullen hebben gesteld | we zouden hebben gesteld
| jullie zullen stellen | jullie zouden stellen | jullie zullen hebben gesteld | jullie zouden hebben gesteld
| ze zullen stellen | ze zouden stellen | ze zullen hebben gesteld | ze zouden hebben gesteld
|
sterven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik sterf | ik stierf | ik ben gestorven | ik was gestorven
| je sterft | je stierf | je bent gestorven | je was gestorven
| hij sterft | hij stierf | hij is gestorven | hij was gestorven
| we sterven | we stierven | we zijn gestorven | we waren gestorven
| jullie sterven | jullie stierven | jullie zijn gestorven | jullie waren gestorven
| ze sterven | ze stierven | ze zijn gestorven | ze waren gestorven
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal sterven | ik zou sterven | ik zal zijn gestorven | ik zou zijn gestorven
| je zult sterven | je zou sterven | je zult zijn gestorven | je zou zijn gestorven
| hij zal sterven | hij zou sterven | hij zal zijn gestorven | hij zou zijn gestorven
| we zullen sterven | we zouden sterven | we zullen zijn gestorven | we zouden zijn gestorven
| jullie zullen sterven | jullie zouden sterven | jullie zullen zijn gestorven | jullie zouden zijn gestorven
| ze zullen sterven | ze zouden sterven | ze zullen zijn gestorven | ze zouden zijn gestorven
|
sturen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik stuur | ik stuurde | ik heb gestuurd | ik had gestuurd
| je stuurt | je stuurde | je hebt gestuurd | je had gestuurd
| hij stuurt | hij stuurde | hij heeft gestuurd | hij had gestuurd
| we sturen | we stuurden | we hebben gestuurd | we hadden gestuurd
| jullie sturen | jullie stuurden | jullie hebben gestuurd | jullie hadden gestuurd
| ze sturen | ze stuurden | ze hebben gestuurd | ze hadden gestuurd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal sturen | ik zou sturen | ik zal hebben gestuurd | ik zou hebben gestuurd
| je zult sturen | je zou sturen | je zult hebben gestuurd | je zou hebben gestuurd
| hij zal sturen | hij zou sturen | hij zal hebben gestuurd | hij zou hebben gestuurd
| we zullen sturen | we zouden sturen | we zullen hebben gestuurd | we zouden hebben gestuurd
| jullie zullen sturen | jullie zouden sturen | jullie zullen hebben gestuurd | jullie zouden hebben gestuurd
| ze zullen sturen | ze zouden sturen | ze zullen hebben gestuurd | ze zouden hebben gestuurd
|
terugkomen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kom terug | ik kwam terug | ik ben teruggekomen | ik was teruggekomen
| je komt terug | je kwam terug | je bent teruggekomen | je was teruggekomen
| hij komt terug | hij kwam terug | hij is teruggekomen | hij was teruggekomen
| we komen terug | we kwamen terug | we zijn teruggekomen | we waren teruggekomen
| jullie komen terug | jullie kwamen terug | jullie zijn teruggekomen | jullie waren teruggekomen
| ze komen terug | ze kwamen terug | ze zijn teruggekomen | ze waren teruggekomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal terugkomen | ik zou terugkomen | ik zal zijn teruggekomen | ik zou zijn teruggekomen
| je zult terugkomen | je zou terugkomen | je zult zijn teruggekomen | je zou zijn teruggekomen
| hij zal terugkomen | hij zou terugkomen | hij zal zijn teruggekomen | hij zou zijn teruggekomen
| we zullen terugkomen | we zouden terugkomen | we zullen zijn teruggekomen | we zouden zijn teruggekomen
| jullie zullen terugkomen | jullie zouden terugkomen | jullie zullen zijn teruggekomen | jullie zouden zijn teruggekomen
| ze zullen terugkomen | ze zouden terugkomen | ze zullen zijn teruggekomen | ze zouden zijn teruggekomen
|
trekken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik trek | ik trok | ik ben getrokken | ik was getrokken
| je trekt | je trok | je bent getrokken | je was getrokken
| hij trekt | hij trok | hij is getrokken | hij was getrokken
| we trekken | we trokken | we zijn getrokken | we waren getrokken
| jullie trekken | jullie trokken | jullie zijn getrokken | jullie waren getrokken
| ze trekken | ze trokken | ze zijn getrokken | ze waren getrokken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal trekken | ik zou trekken | ik zal zijn getrokken | ik zou zijn getrokken
| je zult trekken | je zou trekken | je zult zijn getrokken | je zou zijn getrokken
| hij zal trekken | hij zou trekken | hij zal zijn getrokken | hij zou zijn getrokken
| we zullen trekken | we zouden trekken | we zullen zijn getrokken | we zouden zijn getrokken
| jullie zullen trekken | jullie zouden trekken | jullie zullen zijn getrokken | jullie zouden zijn getrokken
| ze zullen trekken | ze zouden trekken | ze zullen zijn getrokken | ze zouden zijn getrokken
|
trouwen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik trouw | ik trouwde | ik ben getrouwd | ik was getrouwd
| je trouwt | je trouwde | je bent getrouwd | je was getrouwd
| hij trouwt | hij trouwde | hij is getrouwd | hij was getrouwd
| we trouwen | we trouwden | we zijn getrouwd | we waren getrouwd
| jullie trouwen | jullie trouwden | jullie zijn getrouwd | jullie waren getrouwd
| ze trouwen | ze trouwden | ze zijn getrouwd | ze waren getrouwd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal trouwen | ik zou trouwen | ik zal zijn getrouwd | ik zou zijn getrouwd
| je zult trouwen | je zou trouwen | je zult zijn getrouwd | je zou zijn getrouwd
| hij zal trouwen | hij zou trouwen | hij zal zijn getrouwd | hij zou zijn getrouwd
| we zullen trouwen | we zouden trouwen | we zullen zijn getrouwd | we zouden zijn getrouwd
| jullie zullen trouwen | jullie zouden trouwen | jullie zullen zijn getrouwd | jullie zouden zijn getrouwd
| ze zullen trouwen | ze zouden trouwen | ze zullen zijn getrouwd | ze zouden zijn getrouwd
|
uitleggen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik leg uit | ik legde uit | ik heb uitgelegd | ik had uitgelegd
| je legt uit | je legde uit | je hebt uitgelegd | je had uitgelegd
| hij legt uit | hij legde uit | hij heeft uitgelegd | hij had uitgelegd
| we leggen uit | we legden uit | we hebben uitgelegd | we hadden uitgelegd
| jullie leggen uit | jullie legden uit | jullie hebben uitgelegd | jullie hadden uitgelegd
| ze leggen uit | ze legden uit | ze hebben uitgelegd | ze hadden uitgelegd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal uitleggen | ik zou uitleggen | ik zal hebben uitgelegd | ik zou hebben uitgelegd
| je zult uitleggen | je zou uitleggen | je zult hebben uitgelegd | je zou hebben uitgelegd
| hij zal uitleggen | hij zou uitleggen | hij zal hebben uitgelegd | hij zou hebben uitgelegd
| we zullen uitleggen | we zouden uitleggen | we zullen hebben uitgelegd | we zouden hebben uitgelegd
| jullie zullen uitleggen | jullie zouden uitleggen | jullie zullen hebben uitgelegd | jullie zouden hebben uitgelegd
| ze zullen uitleggen | ze zouden uitleggen | ze zullen hebben uitgelegd | ze zouden hebben uitgelegd
|
vallen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik val | ik viel | ik ben gevallen | ik was gevallen
| je valt | je viel | je bent gevallen | je was gevallen
| hij valt | hij viel | hij is gevallen | hij was gevallen
| we vallen | we vielen | we zijn gevallen | we waren gevallen
| jullie vallen | jullie vielen | jullie zijn gevallen | jullie waren gevallen
| ze vallen | ze vielen | ze zijn gevallen | ze waren gevallen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vallen | ik zou vallen | ik zal zijn gevallen | ik zou zijn gevallen
| je zult vallen | je zou vallen | je zult zijn gevallen | je zou zijn gevallen
| hij zal vallen | hij zou vallen | hij zal zijn gevallen | hij zou zijn gevallen
| we zullen vallen | we zouden vallen | we zullen zijn gevallen | we zouden zijn gevallen
| jullie zullen vallen | jullie zouden vallen | jullie zullen zijn gevallen | jullie zouden zijn gevallen
| ze zullen vallen | ze zouden vallen | ze zullen zijn gevallen | ze zouden zijn gevallen
|
vangen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vang | ik ving | ik heb gevangen | ik had gevangen
| je vangt | je ving | je hebt gevangen | je had gevangen
| hij vangt | hij ving | hij heeft gevangen | hij had gevangen
| we vangen | we vingen | we hebben gevangen | we hadden gevangen
| jullie vangen | jullie vingen | jullie hebben gevangen | jullie hadden gevangen
| ze vangen | ze vingen | ze hebben gevangen | ze hadden gevangen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vangen | ik zou vangen | ik zal hebben gevangen | ik zou hebben gevangen
| je zult vangen | je zou vangen | je zult hebben gevangen | je zou hebben gevangen
| hij zal vangen | hij zou vangen | hij zal hebben gevangen | hij zou hebben gevangen
| we zullen vangen | we zouden vangen | we zullen hebben gevangen | we zouden hebben gevangen
| jullie zullen vangen | jullie zouden vangen | jullie zullen hebben gevangen | jullie zouden hebben gevangen
| ze zullen vangen | ze zouden vangen | ze zullen hebben gevangen | ze zouden hebben gevangen
|
veranderen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verander | ik veranderde | ik heb veranderd | ik had veranderd
| je verandert | je veranderde | je hebt veranderd | je had veranderd
| hij verandert | hij veranderde | hij heeft veranderd | hij had veranderd
| we veranderen | we veranderden | we hebben veranderd | we hadden veranderd
| jullie veranderen | jullie veranderden | jullie hebben veranderd | jullie hadden veranderd
| ze veranderen | ze veranderden | ze hebben veranderd | ze hadden veranderd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal veranderen | ik zou veranderen | ik zal hebben veranderd | ik zou hebben veranderd
| je zult veranderen | je zou veranderen | je zult hebben veranderd | je zou hebben veranderd
| hij zal veranderen | hij zou veranderen | hij zal hebben veranderd | hij zou hebben veranderd
| we zullen veranderen | we zouden veranderen | we zullen hebben veranderd | we zouden hebben veranderd
| jullie zullen veranderen | jullie zouden veranderen | jullie zullen hebben veranderd | jullie zouden hebben veranderd
| ze zullen veranderen | ze zouden veranderen | ze zullen hebben veranderd | ze zouden hebben veranderd
|
verdienen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verdien | ik verdiende | ik heb verdiend | ik had verdiend
| je verdient | je verdiende | je hebt verdiend | je had verdiend
| hij verdient | hij verdiende | hij heeft verdiend | hij had verdiend
| we verdienen | we verdienden | we hebben verdiend | we hadden verdiend
| jullie verdienen | jullie verdienden | jullie hebben verdiend | jullie hadden verdiend
| ze verdienen | ze verdienden | ze hebben verdiend | ze hadden verdiend
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal verdienen | ik zou verdienen | ik zal hebben verdiend | ik zou hebben verdiend
| je zult verdienen | je zou verdienen | je zult hebben verdiend | je zou hebben verdiend
| hij zal verdienen | hij zou verdienen | hij zal hebben verdiend | hij zou hebben verdiend
| we zullen verdienen | we zouden verdienen | we zullen hebben verdiend | we zouden hebben verdiend
| jullie zullen verdienen | jullie zouden verdienen | jullie zullen hebben verdiend | jullie zouden hebben verdiend
| ze zullen verdienen | ze zouden verdienen | ze zullen hebben verdiend | ze zouden hebben verdiend
|
vergeten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vergeet | ik vergat | ik heb vergeten | ik had vergeten
| je vergeet | je vergat | je hebt vergeten | je had vergeten
| hij vergeet | hij vergat | hij heeft vergeten | hij had vergeten
| we vergeten | we vergaten | we hebben vergeten | we hadden vergeten
| jullie vergeten | jullie vergaten | jullie hebben vergeten | jullie hadden vergeten
| ze vergeten | ze vergaten | ze hebben vergeten | ze hadden vergeten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vergeten | ik zou vergeten | ik zal hebben vergeten | ik zou hebben vergeten
| je zult vergeten | je zou vergeten | je zult hebben vergeten | je zou hebben vergeten
| hij zal vergeten | hij zou vergeten | hij zal hebben vergeten | hij zou hebben vergeten
| we zullen vergeten | we zouden vergeten | we zullen hebben vergeten | we zouden hebben vergeten
| jullie zullen vergeten | jullie zouden vergeten | jullie zullen hebben vergeten | jullie zouden hebben vergeten
| ze zullen vergeten | ze zouden vergeten | ze zullen hebben vergeten | ze zouden hebben vergeten
|
vergeven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vergeef | ik vergaf | ik heb vergeven | ik had vergeven
| je vergeeft | je vergaf | je hebt vergeven | je had vergeven
| hij vergeeft | hij vergaf | hij heeft vergeven | hij had vergeven
| we vergeven | we vergaven | we hebben vergeven | we hadden vergeven
| jullie vergeven | jullie vergaven | jullie hebben vergeven | jullie hadden vergeven
| ze vergeven | ze vergaven | ze hebben vergeven | ze hadden vergeven
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vergeven | ik zou vergeven | ik zal hebben vergeven | ik zou hebben vergeven
| je zult vergeven | je zou vergeven | je zult hebben vergeven | je zou hebben vergeven
| hij zal vergeven | hij zou vergeven | hij zal hebben vergeven | hij zou hebben vergeven
| we zullen vergeven | we zouden vergeven | we zullen hebben vergeven | we zouden hebben vergeven
| jullie zullen vergeven | jullie zouden vergeven | jullie zullen hebben vergeven | jullie zouden hebben vergeven
| ze zullen vergeven | ze zouden vergeven | ze zullen hebben vergeven | ze zouden hebben vergeven
|
verkopen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verkoop | ik verkocht | ik heb verkocht | ik had verkocht
| je verkoopt | je verkocht | je hebt verkocht | je had verkocht
| hij verkoopt | hij verkocht | hij heeft verkocht | hij had verkocht
| we verkopen | we verkochten | we hebben verkocht | we hadden verkocht
| jullie verkopen | jullie verkochten | jullie hebben verkocht | jullie hadden verkocht
| ze verkopen | ze verkochten | ze hebben verkocht | ze hadden verkocht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal verkopen | ik zou verkopen | ik zal hebben verkocht | ik zou hebben verkocht
| je zult verkopen | je zou verkopen | je zult hebben verkocht | je zou hebben verkocht
| hij zal verkopen | hij zou verkopen | hij zal hebben verkocht | hij zou hebben verkocht
| we zullen verkopen | we zouden verkopen | we zullen hebben verkocht | we zouden hebben verkocht
| jullie zullen verkopen | jullie zouden verkopen | jullie zullen hebben verkocht | jullie zouden hebben verkocht
| ze zullen verkopen | ze zouden verkopen | ze zullen hebben verkocht | ze zouden hebben verkocht
|
verlangen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verlang | ik verlangde | ik heb verlangd | ik had verlangd
| je verlangt | je verlangde | je hebt verlangd | je had verlangd
| hij verlangt | hij verlangde | hij heeft verlangd | hij had verlangd
| we verlangen | we verlangden | we hebben verlangd | we hadden verlangd
| jullie verlangen | jullie verlangden | jullie hebben verlangd | jullie hadden verlangd
| ze verlangen | ze verlangden | ze hebben verlangd | ze hadden verlangd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal verlangen | ik zou verlangen | ik zal hebben verlangd | ik zou hebben verlangd
| je zult verlangen | je zou verlangen | je zult hebben verlangd | je zou hebben verlangd
| hij zal verlangen | hij zou verlangen | hij zal hebben verlangd | hij zou hebben verlangd
| we zullen verlangen | we zouden verlangen | we zullen hebben verlangd | we zouden hebben verlangd
| jullie zullen verlangen | jullie zouden verlangen | jullie zullen hebben verlangd | jullie zouden hebben verlangd
| ze zullen verlangen | ze zouden verlangen | ze zullen hebben verlangd | ze zouden hebben verlangd
|
verlaten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verlaat | ik verliet | ik heb verlaten | ik had verlaten
| je verlaat | je verliet | je hebt verlaten | je had verlaten
| hij verlaat | hij verliet | hij heeft verlaten | hij had verlaten
| we verlaten | we verlieten | we hebben verlaten | we hadden verlaten
| jullie verlaten | jullie verlieten | jullie hebben verlaten | jullie hadden verlaten
| ze verlaten | ze verlieten | ze hebben verlaten | ze hadden verlaten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal verlaten | ik zou verlaten | ik zal hebben verlaten | ik zou hebben verlaten
| je zult verlaten | je zou verlaten | je zult hebben verlaten | je zou hebben verlaten
| hij zal verlaten | hij zou verlaten | hij zal hebben verlaten | hij zou hebben verlaten
| we zullen verlaten | we zouden verlaten | we zullen hebben verlaten | we zouden hebben verlaten
| jullie zullen verlaten | jullie zouden verlaten | jullie zullen hebben verlaten | jullie zouden hebben verlaten
| ze zullen verlaten | ze zouden verlaten | ze zullen hebben verlaten | ze zouden hebben verlaten
|
verliezen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik verlies | ik verloor | ik heb verloren | ik had verloren
| je verliest | je verloor | je hebt verloren | je had verloren
| hij verliest | hij verloor | hij heeft verloren | hij had verloren
| we verliezen | we verloren | we hebben verloren | we hadden verloren
| jullie verliezen | jullie verloren | jullie hebben verloren | jullie hadden verloren
| ze verliezen | ze verloren | ze hebben verloren | ze hadden verloren
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal verliezen | ik zou verliezen | ik zal hebben verloren | ik zou hebben verloren
| je zult verliezen | je zou verliezen | je zult hebben verloren | je zou hebben verloren
| hij zal verliezen | hij zou verliezen | hij zal hebben verloren | hij zou hebben verloren
| we zullen verliezen | we zouden verliezen | we zullen hebben verloren | we zouden hebben verloren
| jullie zullen verliezen | jullie zouden verliezen | jullie zullen hebben verloren | jullie zouden hebben verloren
| ze zullen verliezen | ze zouden verliezen | ze zullen hebben verloren | ze zouden hebben verloren
|
vertellen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vertel | ik vertelde | ik heb verteld | ik had verteld
| je vertelt | je vertelde | je hebt verteld | je had verteld
| hij vertelt | hij vertelde | hij heeft verteld | hij had verteld
| we vertellen | we vertelden | we hebben verteld | we hadden verteld
| jullie vertellen | jullie vertelden | jullie hebben verteld | jullie hadden verteld
| ze vertellen | ze vertelden | ze hebben verteld | ze hadden verteld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vertellen | ik zou vertellen | ik zal hebben verteld | ik zou hebben verteld
| je zult vertellen | je zou vertellen | je zult hebben verteld | je zou hebben verteld
| hij zal vertellen | hij zou vertellen | hij zal hebben verteld | hij zou hebben verteld
| we zullen vertellen | we zouden vertellen | we zullen hebben verteld | we zouden hebben verteld
| jullie zullen vertellen | jullie zouden vertellen | jullie zullen hebben verteld | jullie zouden hebben verteld
| ze zullen vertellen | ze zouden vertellen | ze zullen hebben verteld | ze zouden hebben verteld
|
vertrekken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vertrek | ik vertrok | ik ben vertrokken | ik was vertrokken
| je vertrekt | je vertrok | je bent vertrokken | je was vertrokken
| hij vertrekt | hij vertrok | hij is vertrokken | hij was vertrokken
| we vertrekken | we vertrokken | we zijn vertrokken | we waren vertrokken
| jullie vertrekken | jullie vertrokken | jullie zijn vertrokken | jullie waren vertrokken
| ze vertrekken | ze vertrokken | ze zijn vertrokken | ze waren vertrokken
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vertrekken | ik zou vertrekken | ik zal zijn vertrokken | ik zou zijn vertrokken
| je zult vertrekken | je zou vertrekken | je zult zijn vertrokken | je zou zijn vertrokken
| hij zal vertrekken | hij zou vertrekken | hij zal zijn vertrokken | hij zou zijn vertrokken
| we zullen vertrekken | we zouden vertrekken | we zullen zijn vertrokken | we zouden zijn vertrokken
| jullie zullen vertrekken | jullie zouden vertrekken | jullie zullen zijn vertrokken | jullie zouden zijn vertrokken
| ze zullen vertrekken | ze zouden vertrekken | ze zullen zijn vertrokken | ze zouden zijn vertrokken
|
vertalen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vertaal | ik vertaalde | ik heb vertaald | ik had vertaald
| je vertaalt | je vertaalde | je hebt vertaald | je had vertaald
| hij vertaalt | hij vertaalde | hij heeft vertaald | hij had vertaald
| we vertalen | we vertaalden | we hebben vertaald | we hadden vertaald
| jullie vertalen | jullie vertaalden | jullie hebben vertaald | jullie hadden vertaald
| ze vertalen | ze vertaalden | ze hebben vertaald | ze hadden vertaald
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vertalen | ik zou vertalen | ik zal hebben vertaald | ik zou hebben vertaald
| je zult vertalen | je zou vertalen | je zult hebben vertaald | je zou hebben vertaald
| hij zal vertalen | hij zou vertalen | hij zal hebben vertaald | hij zou hebben vertaald
| we zullen vertalen | we zouden vertalen | we zullen hebben vertaald | we zouden hebben vertaald
| jullie zullen vertalen | jullie zouden vertalen | jullie zullen hebben vertaald | jullie zouden hebben vertaald
| ze zullen vertalen | ze zouden vertalen | ze zullen hebben vertaald | ze zouden hebben vertaald
|
vertrouwen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vertrouw | ik vertrouwde | ik heb vertrouwd | ik had vertrouwd
| je vertrouwt | je vertrouwde | je hebt vertrouwd | je had vertrouwd
| hij vertrouwt | hij vertrouwde | hij heeft vertrouwd | hij had vertrouwd
| we vertrouwen | we vertrouwden | we hebben vertrouwd | we hadden vertrouwd
| jullie vertrouwen | jullie vertrouwden | jullie hebben vertrouwd | jullie hadden vertrouwd
| ze vertrouwen | ze vertrouwden | ze hebben vertrouwd | ze hadden vertrouwd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vertrouwen | ik zou vertrouwen | ik zal hebben vertrouwd | ik zou hebben vertrouwd
| je zult vertrouwen | je zou vertrouwen | je zult hebben vertrouwd | je zou hebben vertrouwd
| hij zal vertrouwen | hij zou vertrouwen | hij zal hebben vertrouwd | hij zou hebben vertrouwd
| we zullen vertrouwen | we zouden vertrouwen | we zullen hebben vertrouwd | we zouden hebben vertrouwd
| jullie zullen vertrouwen | jullie zouden vertrouwen | jullie zullen hebben vertrouwd | jullie zouden hebben vertrouwd
| ze zullen vertrouwen | ze zouden vertrouwen | ze zullen hebben vertrouwd | ze zouden hebben vertrouwd
|
vinden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vind | ik vond | ik heb gevonden | ik had gevonden
| je vindt | je vond | je hebt gevonden | je had gevonden
| hij vindt | hij vond | hij heeft gevonden | hij had gevonden
| we vinden | we vonden | we hebben gevonden | we hadden gevonden
| jullie vinden | jullie vonden | jullie hebben gevonden | jullie hadden gevonden
| ze vinden | ze vonden | ze hebben gevonden | ze hadden gevonden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vinden | ik zou vinden | ik zal hebben gevonden | ik zou hebben gevonden
| je zult vinden | je zou vinden | je zult hebben gevonden | je zou hebben gevonden
| hij zal vinden | hij zou vinden | hij zal hebben gevonden | hij zou hebben gevonden
| we zullen vinden | we zouden vinden | we zullen hebben gevonden | we zouden hebben gevonden
| jullie zullen vinden | jullie zouden vinden | jullie zullen hebben gevonden | jullie zouden hebben gevonden
| ze zullen vinden | ze zouden vinden | ze zullen hebben gevonden | ze zouden hebben gevonden
|
vliegen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vlieg | ik vloog | ik heb gevlogen | ik had gevlogen
| je vliegt | je vloog | je hebt gevlogen | je had gevlogen
| hij vliegt | hij vloog | hij heeft gevlogen | hij had gevlogen
| we vliegen | we vlogen | we hebben gevlogen | we hadden gevlogen
| jullie vliegen | jullie vlogen | jullie hebben gevlogen | jullie hadden gevlogen
| ze vliegen | ze vlogen | ze hebben gevlogen | ze hadden gevlogen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vliegen | ik zou vliegen | ik zal hebben gevlogen | ik zou hebben gevlogen
| je zult vliegen | je zou vliegen | je zult hebben gevlogen | je zou hebben gevlogen
| hij zal vliegen | hij zou vliegen | hij zal hebben gevlogen | hij zou hebben gevlogen
| we zullen vliegen | we zouden vliegen | we zullen hebben gevlogen | we zouden hebben gevlogen
| jullie zullen vliegen | jullie zouden vliegen | jullie zullen hebben gevlogen | jullie zouden hebben gevlogen
| ze zullen vliegen | ze zouden vliegen | ze zullen hebben gevlogen | ze zouden hebben gevlogen
|
voorkomen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik voorkom | ik voorkwam | ik heb voorkomen | ik had voorkomen
| je voorkomt | je voorkwam | je hebt voorkomen | je had voorkomen
| hij voorkomt | hij voorkwam | hij heeft voorkomen | hij had voorkomen
| we voorkomen | we voorkwamen | we hebben voorkomen | we hadden voorkomen
| jullie voorkomen | jullie voorkwamen | jullie hebben voorkomen | jullie hadden voorkomen
| ze voorkomen | ze voorkwamen | ze hebben voorkomen | ze hadden voorkomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal voorkomen | ik zou voorkomen | ik zal hebben voorkomen | ik zou hebben voorkomen
| je zult voorkomen | je zou voorkomen | je zult hebben voorkomen | je zou hebben voorkomen
| hij zal voorkomen | hij zou voorkomen | hij zal hebben voorkomen | hij zou hebben voorkomen
| we zullen voorkomen | we zouden voorkomen | we zullen hebben voorkomen | we zouden hebben voorkomen
| jullie zullen voorkomen | jullie zouden voorkomen | jullie zullen hebben voorkomen | jullie zouden hebben voorkomen
| ze zullen voorkomen | ze zouden voorkomen | ze zullen hebben voorkomen | ze zouden hebben voorkomen
|
voorkomen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik kom voor | ik kwam voor | ik ben voorgekomen | ik was voorgekomen
| je komt voor | je kwam voor | je bent voorgekomen | je was voorgekomen
| hij komt voor | hij kwam voor | hij is voorgekomen | hij was voorgekomen
| we komen voor | we kwamen voor | we zijn voorgekomen | we waren voorgekomen
| jullie komen voor | jullie kwamen voor | jullie zijn voorgekomen | jullie waren voorgekomen
| ze komen voor | ze kwamen voor | ze zijn voorgekomen | ze waren voorgekomen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal voorkomen | ik zou voorkomen | ik zal zijn voorgekomen | ik zou zijn voorgekomen
| je zult voorkomen | je zou voorkomen | je zult zijn voorgekomen | je zou zijn voorgekomen
| hij zal voorkomen | hij zou voorkomen | hij zal zijn voorgekomen | hij zou zijn voorgekomen
| we zullen voorkomen | we zouden voorkomen | we zullen zijn voorgekomen | we zouden zijn voorgekomen
| jullie zullen voorkomen | jullie zouden voorkomen | jullie zullen zijn voorgekomen | jullie zouden zijn voorgekomen
| ze zullen voorkomen | ze zouden voorkomen | ze zullen zijn voorgekomen | ze zouden zijn voorgekomen
|
voorstellen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik stel voor | ik stelde voor | ik heb voorgesteld | ik had voorgesteld
| je stelt voor | je stelde voor | je hebt voorgesteld | je had voorgesteld
| hij stelt voor | hij stelde voor | hij heeft voorgesteld | hij had voorgesteld
| we stellen voor | we stelden voor | we hebben voorgesteld | we hadden voorgesteld
| jullie stellen voor | jullie stelden voor | jullie hebben voorgesteld | jullie hadden voorgesteld
| ze stellen voor | ze stelden voor | ze hebben voorgesteld | ze hadden voorgesteld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal voorstellen | ik zou voorstellen | ik zal hebben voorgesteld | ik zou hebben voorgesteld
| je zult voorstellen | je zou voorstellen | je zult hebben voorgesteld | je zou hebben voorgesteld
| hij zal voorstellen | hij zou voorstellen | hij zal hebben voorgesteld | hij zou hebben voorgesteld
| we zullen voorstellen | we zouden voorstellen | we zullen hebben voorgesteld | we zouden hebben voorgesteld
| jullie zullen voorstellen | jullie zouden voorstellen | jullie zullen hebben voorgesteld | jullie zouden hebben voorgesteld
| ze zullen voorstellen | ze zouden voorstellen | ze zullen hebben voorgesteld | ze zouden hebben voorgesteld
|
vormen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vorm | ik vormde | ik heb gevormd | ik had gevormd
| je vormt | je vormde | je hebt gevormd | je had gevormd
| hij vormt | hij vormde | hij heeft gevormd | hij had gevormd
| we vormen | we vormden | we hebben gevormd | we hadden gevormd
| jullie vormen | jullie vormden | jullie hebben gevormd | jullie hadden gevormd
| ze vormen | ze vormden | ze hebben gevormd | ze hadden gevormd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vormen | ik zou vormen | ik zal hebben gevormd | ik zou hebben gevormd
| je zult vormen | je zou vormen | je zult hebben gevormd | je zou hebben gevormd
| hij zal vormen | hij zou vormen | hij zal hebben gevormd | hij zou hebben gevormd
| we zullen vormen | we zouden vormen | we zullen hebben gevormd | we zouden hebben gevormd
| jullie zullen vormen | jullie zouden vormen | jullie zullen hebben gevormd | jullie zouden hebben gevormd
| ze zullen vormen | ze zouden vormen | ze zullen hebben gevormd | ze zouden hebben gevormd
|
vallen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik val | ik viel | ik ben gevallen | ik was gevallen
| je valt | je viel | je bent gevallen | je was gevallen
| hij valt | hij viel | hij is gevallen | hij was gevallen
| we vallen | we vielen | we zijn gevallen | we waren gevallen
| jullie vallen | jullie vielen | jullie zijn gevallen | jullie waren gevallen
| ze vallen | ze vielen | ze zijn gevallen | ze waren gevallen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vallen | ik zou vallen | ik zal zijn gevallen | ik zou zijn gevallen
| je zult vallen | je zou vallen | je zult zijn gevallen | je zou zijn gevallen
| hij zal vallen | hij zou vallen | hij zal zijn gevallen | hij zou zijn gevallen
| we zullen vallen | we zouden vallen | we zullen zijn gevallen | we zouden zijn gevallen
| jullie zullen vallen | jullie zouden vallen | jullie zullen zijn gevallen | jullie zouden zijn gevallen
| ze zullen vallen | ze zouden vallen | ze zullen zijn gevallen | ze zouden zijn gevallen
|
vragen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik vraag | ik vroeg | ik heb gevraagd | ik had gevraagd
| je vraagt | je vroeg | je hebt gevraagd | je had gevraagd
| hij vraagt | hij vroeg | hij heeft gevraagd | hij had gevraagd
| we vragen | we vroegen | we hebben gevraagd | we hadden gevraagd
| jullie vragen | jullie vroegen | jullie hebben gevraagd | jullie hadden gevraagd
| ze vragen | ze vroegen | ze hebben gevraagd | ze hadden gevraagd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal vragen | ik zou vragen | ik zal hebben gevraagd | ik zou hebben gevraagd
| je zult vragen | je zou vragen | je zult hebben gevraagd | je zou hebben gevraagd
| hij zal vragen | hij zou vragen | hij zal hebben gevraagd | hij zou hebben gevraagd
| we zullen vragen | we zouden vragen | we zullen hebben gevraagd | we zouden hebben gevraagd
| jullie zullen vragen | jullie zouden vragen | jullie zullen hebben gevraagd | jullie zouden hebben gevraagd
| ze zullen vragen | ze zouden vragen | ze zullen hebben gevraagd | ze zouden hebben gevraagd
|
wachten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik wacht | ik wachtte | ik heb gewacht | ik had gewacht
| je wacht | je wachtte | je hebt gewacht | je had gewacht
| hij wacht | hij wachtte | hij heeft gewacht | hij had gewacht
| we wachten | we wachtten | we hebben gewacht | we hadden gewacht
| jullie wachten | jullie wachtten | jullie hebben gewacht | jullie hadden gewacht
| ze wachten | ze wachtten | ze hebben gewacht | ze hadden gewacht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal wachten | ik zou wachten | ik zal hebben gewacht | ik zou hebben gewacht
| je zult wachten | je zou wachten | je zult hebben gewacht | je zou hebben gewacht
| hij zal wachten | hij zou wachten | hij zal hebben gewacht | hij zou hebben gewacht
| we zullen wachten | we zouden wachten | we zullen hebben gewacht | we zouden hebben gewacht
| jullie zullen wachten | jullie zouden wachten | jullie zullen hebben gewacht | jullie zouden hebben gewacht
| ze zullen wachten | ze zouden wachten | ze zullen hebben gewacht | ze zouden hebben gewacht
|
wandelen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik wandel | ik wandelde | ik heb gewandeld | ik had gewandeld
| je wandelt | je wandelde | je hebt gewandeld | je had gewandeld
| hij wandelt | hij wandelde | hij heeft gewandeld | hij had gewandeld
| we wandelen | we wandelden | we hebben gewandeld | we hadden gewandeld
| jullie wandelen | jullie wandelden | jullie hebben gewandeld | jullie hadden gewandeld
| ze wandelen | ze wandelden | ze hebben gewandeld | ze hadden gewandeld
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal wandelen | ik zou wandelen | ik zal hebben gewandeld | ik zou hebben gewandeld
| je zult wandelen | je zou wandelen | je zult hebben gewandeld | je zou hebben gewandeld
| hij zal wandelen | hij zou wandelen | hij zal hebben gewandeld | hij zou hebben gewandeld
| we zullen wandelen | we zouden wandelen | we zullen hebben gewandeld | we zouden hebben gewandeld
| jullie zullen wandelen | jullie zouden wandelen | jullie zullen hebben gewandeld | jullie zouden hebben gewandeld
| ze zullen wandelen | ze zouden wandelen | ze zullen hebben gewandeld | ze zouden hebben gewandeld
|
werken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik werk | ik werkte | ik heb gewerkt | ik had gewerkt
| je werkt | je werkte | je hebt gewerkt | je had gewerkt
| hij werkt | hij werkte | hij heeft gewerkt | hij had gewerkt
| we werken | we werkten | we hebben gewerkt | we hadden gewerkt
| jullie werken | jullie werkten | jullie hebben gewerkt | jullie hadden gewerkt
| ze werken | ze werkten | ze hebben gewerkt | ze hadden gewerkt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal werken | ik zou werken | ik zal hebben gewerkt | ik zou hebben gewerkt
| je zult werken | je zou werken | je zult hebben gewerkt | je zou hebben gewerkt
| hij zal werken | hij zou werken | hij zal hebben gewerkt | hij zou hebben gewerkt
| we zullen werken | we zouden werken | we zullen hebben gewerkt | we zouden hebben gewerkt
| jullie zullen werken | jullie zouden werken | jullie zullen hebben gewerkt | jullie zouden hebben gewerkt
| ze zullen werken | ze zouden werken | ze zullen hebben gewerkt | ze zouden hebben gewerkt
|
weten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik weet | ik wist | ik heb geweten | ik had geweten
| je weet | je wist | je hebt geweten | je had geweten
| hij weet | hij wist | hij heeft geweten | hij had geweten
| we weten | we wisten | we hebben geweten | we hadden geweten
| jullie weten | jullie wisten | jullie hebben geweten | jullie hadden geweten
| ze weten | ze wisten | ze hebben geweten | ze hadden geweten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal weten | ik zou weten | ik zal hebben geweten | ik zou hebben geweten
| je zult weten | je zou weten | je zult hebben geweten | je zou hebben geweten
| hij zal weten | hij zou weten | hij zal hebben geweten | hij zou hebben geweten
| we zullen weten | we zouden weten | we zullen hebben geweten | we zouden hebben geweten
| jullie zullen weten | jullie zouden weten | jullie zullen hebben geweten | jullie zouden hebben geweten
| ze zullen weten | ze zouden weten | ze zullen hebben geweten | ze zouden hebben geweten
|
willen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik wil | ik wilde | ik heb gewild | ik had gewild
| je wil | je wilde | je hebt gewild | je had gewild
| hij wil | hij wilde | hij heeft gewild | hij had gewild
| we willen | we wilden | we hebben gewild | we hadden gewild
| jullie willen | jullie wilden | jullie hebben gewild | jullie hadden gewild
| ze willen | ze wilden | ze hebben gewild | ze hadden gewild
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal willen | ik zou willen | ik zal hebben gewild | ik zou hebben gewild
| je zult willen | je zou willen | je zult hebben gewild | je zou hebben gewild
| hij zal willen | hij zou willen | hij zal hebben gewild | hij zou hebben gewild
| we zullen willen | we zouden willen | we zullen hebben gewild | we zouden hebben gewild
| jullie zullen willen | jullie zouden willen | jullie zullen hebben gewild | jullie zouden hebben gewild
| ze zullen willen | ze zouden willen | ze zullen hebben gewild | ze zouden hebben gewild
|
worden
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik word | ik werd | ik ben geworden | ik was geworden
| je wordt | je werd | je bent geworden | je was geworden
| hij wordt | hij werd | hij is geworden | hij was geworden
| we worden | we werden | we zijn geworden | we waren geworden
| jullie worden | jullie werden | jullie zijn geworden | jullie waren geworden
| ze worden | ze werden | ze zijn geworden | ze waren geworden
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal worden | ik zou worden | ik zal zijn geworden | ik zou zijn geworden
| je zult worden | je zou worden | je zult zijn geworden | je zou zijn geworden
| hij zal worden | hij zou worden | hij zal zijn geworden | hij zou zijn geworden
| we zullen worden | we zouden worden | we zullen zijn geworden | we zouden zijn geworden
| jullie zullen worden | jullie zouden worden | jullie zullen zijn geworden | jullie zouden zijn geworden
| ze zullen worden | ze zouden worden | ze zullen zijn geworden | ze zouden zijn geworden
|
wonen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik woon | ik woonde | ik heb gewoond | ik had gewoond
| je woont | je woonde | je hebt gewoond | je had gewoond
| hij woont | hij woonde | hij heeft gewoond | hij had gewoond
| we wonen | we woonden | we hebben gewoond | we hadden gewoond
| jullie wonen | jullie woonden | jullie hebben gewoond | jullie hadden gewoond
| ze wonen | ze woonden | ze hebben gewoond | ze hadden gewoond
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal wonen | ik zou wonen | ik zal hebben gewoond | ik zou hebben gewoond
| je zult wonen | je zou wonen | je zult hebben gewoond | je zou hebben gewoond
| hij zal wonen | hij zou wonen | hij zal hebben gewoond | hij zou hebben gewoond
| we zullen wonen | we zouden wonen | we zullen hebben gewoond | we zouden hebben gewoond
| jullie zullen wonen | jullie zouden wonen | jullie zullen hebben gewoond | jullie zouden hebben gewoond
| ze zullen wonen | ze zouden wonen | ze zullen hebben gewoond | ze zouden hebben gewoond
|
zakken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zak | ik zakte | ik ben gezakt | ik was gezakt
| je zakt | je zakte | je bent gezakt | je was gezakt
| hij zakt | hij zakte | hij is gezakt | hij was gezakt
| we zakken | we zakten | we zijn gezakt | we waren gezakt
| jullie zakken | jullie zakten | jullie zijn gezakt | jullie waren gezakt
| ze zakken | ze zakten | ze zijn gezakt | ze waren gezakt
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zakken | ik zou zakken | ik zal zijn gezakt | ik zou zijn gezakt
| je zult zakken | je zou zakken | je zult zijn gezakt | je zou zijn gezakt
| hij zal zakken | hij zou zakken | hij zal zijn gezakt | hij zou zijn gezakt
| we zullen zakken | we zouden zakken | we zullen zijn gezakt | we zouden zijn gezakt
| jullie zullen zakken | jullie zouden zakken | jullie zullen zijn gezakt | jullie zouden zijn gezakt
| ze zullen zakken | ze zouden zakken | ze zullen zijn gezakt | ze zouden zijn gezakt
|
zeggen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zeg | ik zei | ik heb gezegd | ik had gezegd
| je zegt | je zei | je hebt gezegd | je had gezegd
| hij zegt | hij zei | hij heeft gezegd | hij had gezegd
| we zeggen | we zeiden | we hebben gezegd | we hadden gezegd
| jullie zeggen | jullie zeiden | jullie hebben gezegd | jullie hadden gezegd
| ze zeggen | ze zeiden | ze hebben gezegd | ze hadden gezegd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zeggen | ik zou zeggen | ik zal hebben gezegd | ik zou hebben gezegd
| je zult zeggen | je zou zeggen | je zult hebben gezegd | je zou hebben gezegd
| hij zal zeggen | hij zou zeggen | hij zal hebben gezegd | hij zou hebben gezegd
| we zullen zeggen | we zouden zeggen | we zullen hebben gezegd | we zouden hebben gezegd
| jullie zullen zeggen | jullie zouden zeggen | jullie zullen hebben gezegd | jullie zouden hebben gezegd
| ze zullen zeggen | ze zouden zeggen | ze zullen hebben gezegd | ze zouden hebben gezegd
|
zeilen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zeil | ik zeilde | ik heb gezeild | ik had gezeild
| je zeilt | je zeilde | je hebt gezeild | je had gezeild
| hij zeilt | hij zeilde | hij heeft gezeild | hij had gezeild
| we zeilen | we zeilden | we hebben gezeild | we hadden gezeild
| jullie zeilen | jullie zeilden | jullie hebben gezeild | jullie hadden gezeild
| ze zeilen | ze zeilden | ze hebben gezeild | ze hadden gezeild
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zeilen | ik zou zeilen | ik zal hebben gezeild | ik zou hebben gezeild
| je zult zeilen | je zou zeilen | je zult hebben gezeild | je zou hebben gezeild
| hij zal zeilen | hij zou zeilen | hij zal hebben gezeild | hij zou hebben gezeild
| we zullen zeilen | we zouden zeilen | we zullen hebben gezeild | we zouden hebben gezeild
| jullie zullen zeilen | jullie zouden zeilen | jullie zullen hebben gezeild | jullie zouden hebben gezeild
| ze zullen zeilen | ze zouden zeilen | ze zullen hebben gezeild | ze zouden hebben gezeild
|
zetten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zet | ik zette | ik heb gezet | ik had gezet
| je zet | je zette | je hebt gezet | je had gezet
| hij zet | hij zette | hij heeft gezet | hij had gezet
| we zetten | we zetten | we hebben gezet | we hadden gezet
| jullie zetten | jullie zetten | jullie hebben gezet | jullie hadden gezet
| ze zetten | ze zetten | ze hebben gezet | ze hadden gezet
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zetten | ik zou zetten | ik zal hebben gezet | ik zou hebben gezet
| je zult zetten | je zou zetten | je zult hebben gezet | je zou hebben gezet
| hij zal zetten | hij zou zetten | hij zal hebben gezet | hij zou hebben gezet
| we zullen zetten | we zouden zetten | we zullen hebben gezet | we zouden hebben gezet
| jullie zullen zetten | jullie zouden zetten | jullie zullen hebben gezet | jullie zouden hebben gezet
| ze zullen zetten | ze zouden zetten | ze zullen hebben gezet | ze zouden hebben gezet
|
zeven
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zeef | ik zeefde | ik heb gezeefd | ik had gezeefd
| je zeeft | je zeefde | je hebt gezeefd | je had gezeefd
| hij zeeft | hij zeefde | hij heeft gezeefd | hij had gezeefd
| we zeven | we zeefden | we hebben gezeefd | we hadden gezeefd
| jullie zeven | jullie zeefden | jullie hebben gezeefd | jullie hadden gezeefd
| ze zeven | ze zeefden | ze hebben gezeefd | ze hadden gezeefd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zeven | ik zou zeven | ik zal hebben gezeefd | ik zou hebben gezeefd
| je zult zeven | je zou zeven | je zult hebben gezeefd | je zou hebben gezeefd
| hij zal zeven | hij zou zeven | hij zal hebben gezeefd | hij zou hebben gezeefd
| we zullen zeven | we zouden zeven | we zullen hebben gezeefd | we zouden hebben gezeefd
| jullie zullen zeven | jullie zouden zeven | jullie zullen hebben gezeefd | jullie zouden hebben gezeefd
| ze zullen zeven | ze zouden zeven | ze zullen hebben gezeefd | ze zouden hebben gezeefd
|
zich herinneren
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik herinner me | ik herinnerde me | ik heb me herinnerd | ik had me herinnerd
| je herinnert je | je herinnerde je | je hebt je herinnerd | je had je herinnerd
| hij herinnert zich | hij herinnerde zich | hij heeft zich herinnerd | hij had zich herinnerd
| we herinneren ons | we herinnerden ons | we hebben ons herinnerd | we hadden ons herinnerd
| jullie herinneren je | jullie herinnerden je | jullie hebben je herinnerd | jullie hadden je herinnerd
| ze herinneren zich | ze herinnerden zich | ze hebben zich herinnerd | ze hadden zich herinnerd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal me herinneren | ik zou me herinneren | ik zal me hebben herinnerd | ik zou me hebben herinnerd
| je zult je herinneren | je zou je herinneren | je zult je hebben herinnerd | je zou je hebben herinnerd
| hij zal zich herinneren | hij zou zich herinneren | hij zal zich hebben herinnerd | hij zou zich hebben herinnerd
| we zullen ons herinneren | we zouden ons herinneren | we zullen ons hebben herinnerd | we zouden ons hebben herinnerd
| jullie zullen je herinneren | jullie zouden je herinneren | jullie zullen je hebben herinnerd | jullie zouden je hebben herinnerd
| ze zullen zich herinneren | ze zouden zich herinneren | ze zullen zich hebben herinnerd | ze zouden zich hebben herinnerd
|
zien
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zie | ik zag | ik heb gezien | ik had gezien
| je ziet | je zag | je hebt gezien | je had gezien
| hij ziet | hij zag | hij heeft gezien | hij had gezien
| we zien | we zagen | we hebben gezien | we hadden gezien
| jullie zien | jullie zagen | jullie hebben gezien | jullie hadden gezien
| ze zien | ze zagen | ze hebben gezien | ze hadden gezien
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zien | ik zou zien | ik zal hebben gezien | ik zou hebben gezien
| je zult zien | je zou zien | je zult hebben gezien | je zou hebben gezien
| hij zal zien | hij zou zien | hij zal hebben gezien | hij zou hebben gezien
| we zullen zien | we zouden zien | we zullen hebben gezien | we zouden hebben gezien
| jullie zullen zien | jullie zouden zien | jullie zullen hebben gezien | jullie zouden hebben gezien
| ze zullen zien | ze zouden zien | ze zullen hebben gezien | ze zouden hebben gezien
|
zingen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zing | ik zong | ik heb gezongen | ik had gezongen
| je zingt | je zong | je hebt gezongen | je had gezongen
| hij zingt | hij zong | hij heeft gezongen | hij had gezongen
| we zingen | we zongen | we hebben gezongen | we hadden gezongen
| jullie zingen | jullie zongen | jullie hebben gezongen | jullie hadden gezongen
| ze zingen | ze zongen | ze hebben gezongen | ze hadden gezongen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zingen | ik zou zingen | ik zal hebben gezongen | ik zou hebben gezongen
| je zult zingen | je zou zingen | je zult hebben gezongen | je zou hebben gezongen
| hij zal zingen | hij zou zingen | hij zal hebben gezongen | hij zou hebben gezongen
| we zullen zingen | we zouden zingen | we zullen hebben gezongen | we zouden hebben gezongen
| jullie zullen zingen | jullie zouden zingen | jullie zullen hebben gezongen | jullie zouden hebben gezongen
| ze zullen zingen | ze zouden zingen | ze zullen hebben gezongen | ze zouden hebben gezongen
|
zitten
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zit | ik zat | ik heb gezeten | ik had gezeten
| je zit | je zat | je hebt gezeten | je had gezeten
| hij zit | hij zat | hij heeft gezeten | hij had gezeten
| we zitten | we zaten | we hebben gezeten | we hadden gezeten
| jullie zitten | jullie zaten | jullie hebben gezeten | jullie hadden gezeten
| ze zitten | ze zaten | ze hebben gezeten | ze hadden gezeten
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zitten | ik zou zitten | ik zal hebben gezeten | ik zou hebben gezeten
| je zult zitten | je zou zitten | je zult hebben gezeten | je zou hebben gezeten
| hij zal zitten | hij zou zitten | hij zal hebben gezeten | hij zou hebben gezeten
| we zullen zitten | we zouden zitten | we zullen hebben gezeten | we zouden hebben gezeten
| jullie zullen zitten | jullie zouden zitten | jullie zullen hebben gezeten | jullie zouden hebben gezeten
| ze zullen zitten | ze zouden zitten | ze zullen hebben gezeten | ze zouden hebben gezeten
|
zoeken
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zoek | ik zocht | ik heb gezocht | ik had gezocht
| je zoekt | je zocht | je hebt gezocht | je had gezocht
| hij zoekt | hij zocht | hij heeft gezocht | hij had gezocht
| we zoeken | we zochten | we hebben gezocht | we hadden gezocht
| jullie zoeken | jullie zochten | jullie hebben gezocht | jullie hadden gezocht
| ze zoeken | ze zochten | ze hebben gezocht | ze hadden gezocht
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zoeken | ik zou zoeken | ik zal hebben gezocht | ik zou hebben gezocht
| je zult zoeken | je zou zoeken | je zult hebben gezocht | je zou hebben gezocht
| hij zal zoeken | hij zou zoeken | hij zal hebben gezocht | hij zou hebben gezocht
| we zullen zoeken | we zouden zoeken | we zullen hebben gezocht | we zouden hebben gezocht
| jullie zullen zoeken | jullie zouden zoeken | jullie zullen hebben gezocht | jullie zouden hebben gezocht
| ze zullen zoeken | ze zouden zoeken | ze zullen hebben gezocht | ze zouden hebben gezocht
|
zorgen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zorg | ik zorgde | ik heb gezorgd | ik had gezorgd
| je zorgt | je zorgde | je hebt gezorgd | je had gezorgd
| hij zorgt | hij zorgde | hij heeft gezorgd | hij had gezorgd
| we zorgen | we zorgden | we hebben gezorgd | we hadden gezorgd
| jullie zorgen | jullie zorgden | jullie hebben gezorgd | jullie hadden gezorgd
| ze zorgen | ze zorgden | ze hebben gezorgd | ze hadden gezorgd
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zorgen | ik zou zorgen | ik zal hebben gezorgd | ik zou hebben gezorgd
| je zult zorgen | je zou zorgen | je zult hebben gezorgd | je zou hebben gezorgd
| hij zal zorgen | hij zou zorgen | hij zal hebben gezorgd | hij zou hebben gezorgd
| we zullen zorgen | we zouden zorgen | we zullen hebben gezorgd | we zouden hebben gezorgd
| jullie zullen zorgen | jullie zouden zorgen | jullie zullen hebben gezorgd | jullie zouden hebben gezorgd
| ze zullen zorgen | ze zouden zorgen | ze zullen hebben gezorgd | ze zouden hebben gezorgd
|
zwaaien
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zwaai | ik zwaaide | ik heb gezwaaid | ik had gezwaaid
| je zwaait | je zwaaide | je hebt gezwaaid | je had gezwaaid
| hij zwaait | hij zwaaide | hij heeft gezwaaid | hij had gezwaaid
| we zwaaien | we zwaaiden | we hebben gezwaaid | we hadden gezwaaid
| jullie zwaaien | jullie zwaaiden | jullie hebben gezwaaid | jullie hadden gezwaaid
| ze zwaaien | ze zwaaiden | ze hebben gezwaaid | ze hadden gezwaaid
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zwaaien | ik zou zwaaien | ik zal hebben gezwaaid | ik zou hebben gezwaaid
| je zult zwaaien | je zou zwaaien | je zult hebben gezwaaid | je zou hebben gezwaaid
| hij zal zwaaien | hij zou zwaaien | hij zal hebben gezwaaid | hij zou hebben gezwaaid
| we zullen zwaaien | we zouden zwaaien | we zullen hebben gezwaaid | we zouden hebben gezwaaid
| jullie zullen zwaaien | jullie zouden zwaaien | jullie zullen hebben gezwaaid | jullie zouden hebben gezwaaid
| ze zullen zwaaien | ze zouden zwaaien | ze zullen hebben gezwaaid | ze zouden hebben gezwaaid
|
zwemmen
| tegenwoordige tijd | verleden tijd | voltooid tegenwoordige tijd | voltooid verleden tijd
| ik zwem | ik zwom | ik heb gezwommen | ik had gezwommen
| je zwemt | je zwom | je hebt gezwommen | je had gezwommen
| hij zwemt | hij zwom | hij heeft gezwommen | hij had gezwommen
| we zwemmen | we zwommen | we hebben gezwommen | we hadden gezwommen
| jullie zwemmen | jullie zwommen | jullie hebben gezwommen | jullie hadden gezwommen
| ze zwemmen | ze zwommen | ze hebben gezwommen | ze hadden gezwommen
|
| toekomende tijd | voorwaardelijke wijs | voltooid toekomende tijd | voltooid voorwaardelijke wijs
| ik zal zwemmen | ik zou zwemmen | ik zal hebben gezwommen | ik zou hebben gezwommen
| je zult zwemmen | je zou zwemmen | je zult hebben gezwommen | je zou hebben gezwommen
| hij zal zwemmen | hij zou zwemmen | hij zal hebben gezwommen | hij zou hebben gezwommen
| we zullen zwemmen | we zouden zwemmen | we zullen hebben gezwommen | we zouden hebben gezwommen
| jullie zullen zwemmen | jullie zouden zwemmen | jullie zullen hebben gezwommen | jullie zouden hebben gezwommen
| ze zullen zwemmen | ze zouden zwemmen | ze zullen hebben gezwommen | ze zouden hebben gezwommen
|
naar boven
|